zondag 29 september 2019
Algemeen Verdrag van 8 april 1960 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot regeling van met de grens verband houdende vraagstukken en andere tussen beide landen bestaande problemen
Algemeen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot regeling van met de grens verband houdende vraagstukken en andere tussen beide landen bestaande problemen
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland nopens het verloop van de gemeenschappelijke landgrens, de grenswateren, het grondbezit in de nabijheid van de grens, het grensoverschrijdende verkeer over land en via de binnenwateren en andere met de grens verband houdende vraagstukken, met Bijlagen en Slotprotocol (Grensverdrag)
's-Gravenhage,8 april 1960
Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland nopens het verloop van de gemeenschappelijke landgrens, de grenswateren, het grondbezit in de nabijheid van de grens, het grensoverschrijdende verkeer over land en via de binnenwateren en andere met de grens verband houdende vraagstukken, met Bijlagen en Slotprotocol (Grensverdrag)
's-Gravenhage,8 april 1960
B.
TEKST
De
tekst van het Algemene Verdrag, waarvan het hieronder volgende naast
andere deel uitmaakt, is afgedrukt in Trb. 1960, 67.
Verdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland
nopens het verloop van de gemeenschappelijke landgrens, de
grenswateren, het grondbezit in de nabijheid van de grens, het
grensoverschrijdende verkeer over land en via de binnenwateren en
andere met de grens verband houdende vraagstukken (Grensverdrag)
Het
Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland hebben
overeenstemming bereikt over de volgende bepalingen:
HOOFDSTUK
1
Verloop
van de grens
Artikel
1
Het
verloop van de grens tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de
Bondsrepubliek Duitsland wordt bepaald door de op 26 juni 1816 te
Aken en op 7 oktober 1816 te Kleef ondertekende grensverdragen tussen
het Koninkrijk Pruisen en het Koninkrijk der Nederlanden, het op 2
juli 1824 te Meppen ondertekende grensverdrag tussen het Koninkrijk
Hannover en het Koninkrijk der Nederlanden en de tot uitvoering,
wijziging en aanvulling van deze grensverdragen gesloten
overeenkomsten, voorzover deze verdragen en overeenkomsten op 31
december 1937 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Duitse
Rijk van kracht waren, en door de hiervan afwijkende regelingen van
Bijlage A bij dit Verdrag.
Artikel
2
Nadat
de grensbeken
a)
Anselderbeek - Bleyerheiderbeek
b)
Molenbeek (Jonge Worm)
c)
Roode Beek (bij Vlodrop)
d)
Rammelbeek
zullen
zijn genormaliseerd overeenkomstig de bepalingen van de §§ 2 tot en
met 5 van Bijlage B bij dit Verdrag, zal de grens tussen de
Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden verlopen,
zoals in die bepalingen is vastgesteld. Elk van deze grenswijzigingen
wordt van kracht op het tijdstip dat na de beëindiging der
werkzaamheden wordt bepaald door een notawisseling tussen de
Regeringen der Verdragsluitende Partijen.
Artikel
3
1.
Voor zover de in de artikelen 1 en 2 aangegeven grens afwijkt van de
op 31 december 1937 bestaande Nederlands-Duitse grens, wordt haar
nauwkeurig verloop ter plaatse vastgesteld door een Grenscommissie,
die uit vertegenwoordigers van de Regeringen der Verdragsluitende
Partijen bestaat. De kosten voor de afbakening worden door de
Verdragsluitende Partijen elk voor de helft gedragen.
2.
Aan de Grenscommissie kan bovendien worden opgedragen, de afbakening
van de grens, voor zover deze overeenstemt met de op 31 december 1937
bestaande Nederlands-Duitse grens, te onderzoeken, en, waar nodig, te
vernieuwen, alsmede de gehele grens opnieuw op te meten en in een
kaartwerk vast te leggen. Voor zover zich tengevolge van het
bestaande grens verloop ernstig ongerief voordoet, kan de
Grenscommissie voorstellen doen tot grenscorrecties van ondergeschikt
belang.
HOOFDSTUK
2
Vraagstukken
die verband houden met de overgang van grensgebieden
Artikel
4
Het
Koninkrijk der Nederlanden doet afstand van de aan het Koninkrijk na
de tweede wereldoorlog overgedragen rechten met betrekking tot de op
31 december 1937 tot het Duitse Rijk behorende gebieden waarin het
Koninkrijk zulke rechten heeft doen gelden en die krachtens artikel 1
tot de Bondsrepubliek Duitsland behoren.
Artikel
5
Het
Koninkrijk der Nederlanden doet afstand van zijn rechten met
betrekking tot de gebieden die op 31 december 1937 tot het Koninkrijk
der Nederlanden behoorden en die krachtens artikel 1 tot de
Bondsrepubliek Duitsland behoren.
Artikel
6
De
Bondsrepubliek Duitsland doet afstand van haar rechten met betrekking
tot de gebieden die op 31 december 1937 tot het Duitse Rijk behoorden
en die krachtens artikel 1 tot het Koninkrijk der Nederlanden
behoren.
Artikel
7
1.
Het openbare vermogen met alle rechten, lasten en verplichtingen in
de gebieden bedoeld in de artikelen 4 en 5 behoort toe aan de
Bondsrepubliek Duitsland of aan de daarvoor in aanmerking komende
publiekrechtelijke rechtspersonen in de Bondsrepubliek Duitsland.
2.
Het openbare vermogen met alle rechten, lasten en verplichtingen in
de gebieden bedoeld in artikel 6 behoort toe aan het Koninkrijk der
Nederlanden of aan de daarvoor in aanmerking komende
publiekrechtelijke rechtspersonen in het Koninkrijk.
Artikel
8
1.
De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen regelen,
voor zover mogelijk binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit
Verdrag, in onderlinge overeenstemming de bestuursvraagstukken die
verband houden met de overgang van de in de artikelen 4 tot en met 6
bedoelde gebieden, zoals de overdracht van akten, documenten en
archieven.
2.
Voor zover de overdracht van registers van de burgerlijke stand,,
hypotheekregisters, akten van het kadaster of daarbij behorende
bescheiden niet mogelijk is, worden gewaarmerkte afschriften
verstrekt.
Artikel
9
1.
Aan Nederlanders die op 30 juni 1959 hun woonplaats of gewone
verblijfplaats in de in artikel 4 bedoelde gebieden hadden, wordt
kosteloos vergunning verleend voor een verblijf van onbepaalde duur
in de Bondsrepubliek Duitsland.
2.
Aan Duitsers die hun woonplaats of gewone verblijfplaats op 23
februari 1948 en op 23 april 1949 in de in artikel 4 bedoelde
gebieden en op 30 juni 1959 in Nederland hadden, wordt kosteloos
vergunning verleend voor een verblijf van onbepaalde duur in
Nederland.
3.
Indien de in de leden 1 en 2 bedoelde Nederlanders of Duitsers binnen
twee jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag hun woonplaats naar
Nederland, onderscheidenlijk naar de Bondsrepubliek Duitsland,
verplaatsen, zijn zij gerechtigd hierbij hun roerende
vermogensbestanddelen alsmede de opbrengst van vervreemde onroerende
vermogensbestanddelen vrij van in- en uitvoerverboden en -beperkingen
en vrij van in- en uitvoerrechten en andere heffingen naar Nederland,
onderscheidenlijk de Bondsrepubliek Duitsland, óver te brengen. Voor
zover zij deze onroerende vermogensbestanddelen niet vervreemden,
blijven zij gerechtigd de vruchten daarvan, zoals oogsten,
pachtsommen en huurpenningen, vrij van in- en uitvoerverboden en
-beperkingen naar Nederland, onderscheidenlijk de Bondsrepubliek
Duitsland, over te brengen.
Artikel
10
1.
Nederlanders die op 30 juni 1959 hun woonplaats of gewone
verblijfplaats in de in artikel 4 bedoelde gebieden hadden en aldaar
op dat tijdstip zelfstandig óf onzelfstandig werkzaamheden
uitoefenden, welke zij bij de inwerkingtreding van dit Verdrag nog
uitoefenen, zijn gerechtigd hun beroeps- of bedrijfsuitoefening in
deze gebieden voort te zetten en ontvangen de hiervoor eventueel
vereiste vergunningen. Deze beroeps- of bedrijfsuitoefening is
onderworpen aan de in de Bondsrepubliek Duitsland geldende wettelijke
voorschriften.
2.
Duitsers die hun woonplaats of gewone verblijfplaats op 23 februari
1948 en op 23 april 1949 in de in artikel 4 bedoelde, gebieden en op
30 juni 1959 in Nederland hadden en aldaar op dat tijdstip
zelfstandig of onzelfstandig werkzaamheden uitoefenden, welke zij bij
de inwerkingtreding van dit Verdrag nog uitoefenen, zijn gerechtigd
hun beroeps- of bedrijfsuitoefening in Nederland voort te zetten en
ontvangen de hiervoor eventueel vereiste vergunningen. Deze beroeps-
of bedrijfsuitoefening is onderworpen aan de in Nederland geldende
wettelijke voorschriften.
3.
Voor zover de in lid 1 bedoelde personen zelfstandig werkzaamheden
uitoefenen, mogen zij gedurende tien jaar na de inwerkingtreding van
dit Verdrag grondstoffen en halffabrikaten vrij van invoerverboden en
-beperkingen en vrij van invoerrechten en andere heffingen over de
Nederlands-Duitse grens invoeren, indien de daaruit vervaardigde
produkten over de Nederlands-Duitse grens worden uitgevoerd. Deze
faciliteit geldt voor grondstoffen en halffabrikaten van dezelfde
soort als vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag werden
betrokken, en voor een jaarlijkse hoeveelheid van ten hoogste 120%
van het gemiddelde van de hoeveelheden die in de laatste drie jaren
vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag werden betrokken. Op de
naleving van de voorwaarden voor de vrijstelling wordt door de douane
toezicht uitgeoefend in overeenstemming met de Duitse
douanevoorschriften met betrekking tot het veredelingsverkeer. De
uitvoer van de produkten over de Nederlands-Duitse grens is gedurende
tien jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag vrijgesteld van
uitvoerrechten of andere heffingen.
Bij
de berekening van de vergoeding van omzetbelasting wegens uitvoer
wordt rekening gehouden met het feit, dat de grondstoffen en
halffabrikaten vrij van rechten en heffingen zijn ingevoerd. Het
bovenstaande sluit niet de mogelijkheid uit, dat verdergaande
vrijstellingen of vrijstellingen voor andere grondstoffen en
halffabrikaten worden verleend, indien die vrijstellingen toelaatbaar
zijn volgens de Duitse douanevoorschriften met betrekking tot het
veredelingsverkeer.
4.
De in de leden 1 tot en met 3 vervatte regeling vindt overeenkomstige
toepassing ten aanzien van vennootschappen die op 30 juni 1959 hun
zetel in de bedoelde gebieden hadden, alsmede voor aldaar gevestigde
filialen en vaste inrichtingen. Onder vennootschappen worden verstaan
maatschappen naar burgerlijk of handelsrecht, de coöperatieve
verenigingen of vennootschappen daaronder begrepen, en de overige
rechtspersonen naar publiek- of privaatrecht, met uitzondering van
vennootschappen welke geen winst beogen.
Artikel
11
1.
Duitsers die hun woonplaats op 30 juni 1959 in de in artikel 6
bedoelde gebieden hadden en bij de inwerkingtreding van dit Verdrag
daar nog hebben, kunnen binnen twee jaar na de inwerkingtreding van
dit Verdrag op de voet van lid 2 opteren voor de Nederlandse
nationaliteit, mits zij op het tijdstip van de optie tenminste
achttien jaar oud zijn en hun woonplaats in het Koninkrijk der
Nederlanden hebben.
2.
De optie geschiedt door een verklaring ten overstaan van de
bevoegde Nederlandse autoriteiten. Zij heeft verkrijging van de
Nederlandse nationaliteit tot gevolg op het tijdstip van het afleggen
van de verklaring. De verkrijging van de Nederlandse nationaliteit
strekt zich uit tot:
a)
de echtgenote, indien zij daarmede instemt,
b)
de nog geen achttien jaar oude kinderen; een door een vrouw
afgelegde optieverklaring heeft ten aanzien van haar kinderen slechts
gevolg, indien de vader is overleden of wettelijk onbekend is.
3.
Wie ingevolge lid 2 de Nederlandse nationaliteit verkrijgt, is uit
dien hoofde geen Duitser meer. Voor het wettige kind van een optant,
dat naar Duits recht mede onder de ouderlijke macht van de moeder
staat, geldt dit echter alleen, indien de moeder daartoe haar
toestemming heeft gegeven. Indien de toestemming van de moeder
ontbreekt, kan de Nederlandse Minister van Justitie aan de optie
verklaring van de vader hetzij gevolg ten aanzien van de kinderen
hetzij ieder gevolg ontzeggen.
4.
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden deelt aan de Regering
van de Bondsrepubliek Duitsland de namen en de personalia mede van
hen die tengevolge van optie de Nederlandse nationaliteit hebben
verkregen.
5.
Duitsers die hun woonplaats op 30 juni 1959 in de in artikel 6
bedoelde gebieden hadden en bij de inwerkingtreding van dit Verdrag
daar nog hebben, genieten de in artikel 9, lid 2, en artikel 10, lid
2, genoemde rechten. Wanneer zij, zonder de Nederlandse nationaliteit
te hebben verkregen, binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit
Verdrag hun woonplaats overbrengen naar de Bondsrepubliek Duitsland,
worden de bepalingen van artikel 9, lid 3, overeenkomstig toegepast.
Artikel
12
1.
Op Nederlanders die op 30 juni 1959 in de in artikel 4 bedoelde
gebieden zelfstandig of onzelfstandig werkzaamheden uitoefenden,
welke zij bij de inwerkingtreding van dit Verdrag nog uitoefenen,
doch die in Nederland gevestigd zijn, zullen de Duitse wettelijke en
administratieve voorschriften met betrekking tot de
grensoverschrijding, het vreemdelingentoezicht en de zelfstandige of
onzelfstandige uitoefening van werkzaamheden zo worden toegepast, dat
deze voorschriften hen niet belemmeren in de uitoefening van hun
beroep of hun bedrijf, tenzij redenen van volksgezondheid of van
openbare veiligheid, orde of zedelijkheid zich daartegen verzetten.
2.
Op Duitsers die op 30 juni 1959 in Nederland zelfstandig of
onzelfstandig werkzaamheden uitoefenden, welke zij bij de
inwerkingtreding van dit Verdrag nog uitoefenen, doch die in de in
artikel 4 bedoelde gebieden gevestigd zijn, zullen de Nederlandse
wettelijke en administratieve voorschriften met betrekking tot de
grensoverschrijding, het vreemdelingentoezicht en de zelfstandige of
onzelfstandige uitoefening van werkzaamheden zo worden toegepast, dat
deze voorschriften hen niet belemmeren in de uitoefening van hun
beroep of hun bedrijf, tenzij redenen van volksgezondheid of van
openbare veiligheid, orde of zedelijkheid zich daartegen verzetten.
Artikel
13
De
rechten die Nederlanders en Nederlandse vennootschappen met
woonplaats, gewone verblijfplaats of zetel in Nederland op 30 juni
1959 in de in artikel 4 bedoelde gebieden met betrekking tot het
winnen van klei, zand of grint bezaten, worden niet aangetast.
Gewonnen klei, zand en grint mag vrij van uit- en invoerverboden en
-beperkingen en vrij van uit- en invoerrechten en andere heffingen
naar Nederland worden uitgevoerd. De voor de winning benodigde
werktuigen en de middelen van vervoer mogen vrij van in- en
uitvoerverboden en -beperkingen en vrij van in- en uitvoerrechten en
andere heffingen uit Nederland naar de in artikel 4 bedoelde gebieden
worden overgebracht en weer naar Nederland worden uitgevoerd.
Voor
deze uitvoer van klei, zand, grint, werktuigen en middelen van
vervoer verleent de Bondsrepubliek Duitsland geen vergoeding van
omzetbelasting wegens uitvoer.
Artikel
14
In
Nederland gevestigde ondernemingen tot vervoer van personen, welke op
30 juni 1959 voor de in artikel 4 bedoelde gebieden vergunningen
bezaten, ontvangen vergunningen naar Duits recht. Deze worden zo
geformuleerd, dat de ondernemingen de op het tijdstip van de
inwerkingtreding van dit Verdrag door hen verzorgde lijndiensten en
andere vervoersdiensten in die omvang en tenminste voor die duur
kunnen voortzetten, als was voorzien in hun vroegere Nederlandse
vergunningen. Door Nederlandse autoriteiten aan Duitse ondernemingen
opgelegde verboden tot het opnemen of afzetten van personen behoeven
in de in artikel 4 bedoelde gebieden niet te worden gehandhaafd.
Artikel
15
1.
In Nederland gevestigde verzekeringsondernemingen mogen de
verzekeringswerkzaamheden welke zij bij de inwerkingtreding van dit
Verdrag uitoefenen in de in artikel 4 bedoelde gebieden met
betrekking tot aldaar gevestigde personen en aldaar gelegen risico's,
ook verder uitoefenen, met uitzondering van de
aansprakelijkheidsverzekering voor motorrijtuigen.
2.
De tot dekking van de verplichtingen vereiste waarden moeten in de
voorgeschreven omvang volgens de beginselen neergelegd in het Duitse
verzekeringsrecht in de Bondsrepubliek Duitsland aanwezig zijn.
3.
De verzekeringsondernemingen dienen een verantwoordelijke
vertegenwoordiger te benoemen, die in de Bondsrepubliek Duitsland
woonachtig is en die mede aansprakelijk is voor de nakoming van de
uit lid 2 voortvloeiende verplichtingen.
Artikel
16
Personen
die bij de inwerkingtreding van dit Verdrag in de in artikel 4
bedoelde gebieden krachtens arbeidsovereenkomst werkzaam zijn in
dienst van de Nederlandse overheid of van de N.V. Nederlandsche
Spoorwegen, zullen door de Duitse overheid in dienst worden genomen.
Hetzelfde geldt voor ambtenaren die de Duitse nationaliteit bezitten.
Artikel
17
1.
Nederlandse natuurlijke en rechtspersonen die op 21 juni 1948 in de
in artikel 4 bedoelde gebieden woonachtig of gevestigd waren, zijn
met betrekking tot zich buiten de Bondsrepubliek Duitsland met
inbegrip van het „Land" Berlijn bevindende
vermogensbestanddelen niet onderworpen aan de „Vermögensabgabe"
(vermogensheffing), voorzien in het Duitse „Gesetz über den
Lastenausgleich" (Wet op de evenredige verdeling van lasten) van
14 augustus 1952. De vermogensbestanddelen van deze personen in de in
artikel 4 bedoelde gebieden worden eveneens van de „Vermögensabgabe"
vrijgesteld. Voorts zijn Nederlandse natuurlijke en rechtspersonen
die op 21 juni 1948 beperkt belastingplichtig waren voor genoemde
vermogensheffing, met betrekking tot vermogensbestanddelen in de in
artikel 4 bedoelde gebieden niet aan de „Vermögensabgabe"
onderworpen.
2.
De debiteurwinsten van Nederlandse natuurlijke en rechtspersonen met
betrekking tot onroerende goederen en bedrijven die gelegen zijn in
de in artikel 4 bedoelde gebieden, zijn niet onderworpen aan de
„Hypothekengewinnabgabe" (heffing op hypotheekwinst) noch aan
de „Kreditgewinnabgabe" (heffing op kredietwinst), voorzien in
het Duitse „Gesetz über den Lastenausgleich" (Wet op de
evenredige verdeling van lasten) van 14 augustus 1952.
Artikel
18
1.
Bij de aanslagregeling en de inning van de belastingen, met inbegrip
van opcenten, renten en kosten, en bij de invordering van door de
belastingautoriteiten in verband met deze belastingen rechtsgeldig
vastgestelde geldboeten, ook indien deze in de vorm van verhoging van
belasting worden vastgesteld, verlenen de Verdragsluitende Partijen
elkaar administratieve hulp en rechtsbijstand voor zover deze
belastingen en geldboeten
a)
verschuldigd zijn door natuurlijke en rechtspersonen die bij de
inwerkingtreding van dit Verdrag woonachtig of gevestigd zijn in de
in artikel 4 bedoelde gebieden, en
b)
betrekking hebben op een tijdvak omvattende het jaar waarin de
dag van inwerkingtreding van dit Verdrag valt, alsmede de twee volle
kalenderjaren vóór en de twee volle kalenderjaren na dat jaar.
2.
Invoerrechten en verbruiksbelastingen worden niet als belastingen in
de zin van dit artikel aangemerkt, wel echter de Nederlandse
omzetbelasting.
Artikel
19
1.
De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen verstrekken
elkaar de voor de uitvoering van artikel 18 nodige inlichtingen, voor
zover zij over de betreffende gegevens beschikken of deze op grond
van hun wettelijke voorschriften kunnen verkrijgen. De inhoud van
deze mededelingen dient geheim te worden gehouden en mag slechts aan
die personen ter kennis worden gebracht, die ingevolge de wettelijke
voorschriften met de aanslagregeling en de inning van de belastingen
zijn belast.
2.
In geen geval zal het eerste lid zo worden uitgelegd, dat aan een
Verdragsluitende Partij de verplichting wordt opgelegd,
a)
administratieve maatregelen te nemen, welke in strijd zijn met de
voorschriften of het gebruik van een van beide Verdragsluitende
Partijen; of
b)
bijzonderheden te verschaffen, welker verstrekking volgens de
wettelijke voorschriften van een van beide Verdragsluitende Partijen
niet kan worden gevorderd.
3.
Inlichtingen die een bedrijfs- of beroepsgeheim zouden onthullen,
mogen niet worden verstrekt.
4.
Het verstrekken van inlichtingen kan om redenen van algemeen beleid
worden geweigerd.
Artikel
20
1.
Het verzoek om invordering volgens artikel 18 dient vergezeld te gaan
van:
a)
de bescheiden welke volgens de wetten van de verzoekende
Verdragsluitende Partij nodig zijn om aan te tonen dat de in te
vorderen bedragen rechtsgeldig verschuldigd zijn;
b)
een verklaring van de bevoegde autoriteit waarin de
onherroepelijkheid wordt bevestigd.
2.
De betekeningen en invorderingsmaatregelen vinden in het gebied van
de aangezochte Verdragsluitende Partij plaats volgens de wetten die
gelden voor de betekening van stukken en voor de invordering van de
eigen belastingen. De te innen vorderingen worden in het gebied van
de aangezochte Verdragsluitende Partij niet als bevoorrecht
beschouwd.
3.
De aangezochte Verdragsluitende Partij is niet verplicht een middel
van invordering toe te passen, waarin de wetgeving van de verzoekende
Verdragsluitende Partij niet voorziet.
4.
Indien het verzoek om invordering niet is opgesteld in de taal van de
aangezochte Verdragsluitende Partij, wordt een vertaling bijgevoegd.
Van dat deel van de titel dat de beslissing bevat en van de
verklaring overeenkomstig lid 1 wordt altijd een vertaling
bijgevoegd.
5.
Tussen de Verdragsluitende Partijen vindt geen vergoeding plaats van
kosten en uitschotten welke voortvloeien uit de afwikkeling van
verzoeken om administratieve hulp en rechtsbijstand.
Artikel
21
1.
Voor de overgang van het Nederlandse recht naar het Duitse recht in
de in artikel 4 bedoelde gebieden gelden de bepalingen van de
artikelen 22 tot en met 31.
2.
De toepassing van Nederlands recht op Nederlanders in de gevallen
waarin het Duitse internationaal privaatrecht naar de nationale
wetgeving der betrokkenen verwijst, blijft onverlet.
Artikel
22
De
overgang van het Nederlandse recht naar
het Duitse recht in de
in artikel 4 bedoelde gebieden heeft, voor zover in de artikelen 23
tot en met 29 niet anders is bepaald, in beginsel geen invloed op de
vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag verkregen burgerlijke
rechten.
Artikel
23
De
geldigheid naar de vorm van een rechtshandeling die vóór de
inwerkingtreding van dit Verdrag met inachtneming van de Nederlandse
vormvoorschriften is verricht, wordt in de Bondsrepubliek Duitsland
erkend.
Artikel
24
Op
verbintenissen die vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag volgens
Nederlands recht zijn ontstaan, blijft de Nederlandse wetgeving van
toepassing, echter onder voorbehoud van de volgende uitzonderingen en
afwijkingen:
a)
Pachtovereenkomsten voor onbepaalde tijd zijn van de
inwerkingtreding van dit Verdrag af aan het Duitse recht onderworpen.
Op pachtovereenkomsten voor bepaalde tijd blijft het Nederlandse
recht slechts tijdens de lopende pachtduur van toepassing. De
bepalingen van de Nederlandse Pachtwet inzake de verlenging der
overeenkomsten vinden geen toepassing.
De
bevoegdheden van de grondkamers en de pachtkamers krachtens de
Nederlandse Pachtwet worden door de volgens
Duits
recht bevoegde gerechten uitgeoefend.
b)
Huurovereenkomsten betreffende woon- en bedrijfsruimten,
huurovereenkomsten betreffende grond waarvoor de bepalingen onder a
niet gelden, overeenkomsten tot huur van jachtgenot en
arbeidsovereenkomsten zijn van de inwerkingtreding van dit Verdrag af
aan het Duitse recht onderworpen.
c)
Op andere huurovereenkomsten en op overeenkomsten tot het
verrichten van enkele diensten, op verbintenissen tot betaling van
een rente en op andere duurzame verbintenissen dient de in de
Bondsrepubliek Duitsland geldende wetgeving in zoverre te worden
toegepast als uit de overeenkomstige toepassing van de desbetreffende
overgangsbepalingen van het Duitse recht, met name die van het
„Einführungsgesetz zum Burgerlichen Gesetzbuch", volgt.
Artikel
25
Voorrechten
die naar Duits recht bestaan terzake van belastingvorderingen worden
slechts boven naar Nederlands recht gevestigde hypotheken
gerangschikt, indien de vordering strekt tot betaling van
grondbelasting.
Artikel
26
Indien
door de Nederlandse rechter scheiding van tafel en bed is
uitgesproken, wordt de beslissing in de Bondsrepubliek Duitsland
erkend.
Artikel
27
Huwelijkse
voorwaarden die vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag tot stand
zijn gekomen en in de daartoe bestemde Nederlandse registers zijn
ingeschreven, kunnen tot een jaar na de inwerkingtreding van het
Verdrag overeenkomstig het Nederlandse recht tegen derden worden
ingeroepen.
Artikel
28
De
rechtsbetrekkingen tussen een wettig of onwettig kind en zijn ouders
en de wettelijke onderhoudsverplichtingen worden van de
inwerkingtreding van dit Verdrag af beoordeeld naar Duits recht.
Artikel
29
1.
Op een naamloze vennootschap naar Nederlands recht, die bij de
inwerkingtreding van dit Verdrag haar zetel in de in artikel 4
bedoelde gebieden heeft, blijft het Nederlandse vennootschapsrecht na
de inwerkingtreding van dit Verdrag van toepassing, totdat de
vennootschap haar statuten aan het Duitse vennootschapsrecht heeft
aangepast, haar kapitaal in Duitse marken heeft vastgesteld en de
daarvoor noodzakelijke wijzigingen der statuten in het
handelsregister heeft doen inschrijven. Indien zulk een inschrijving
niet binnen twee jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag is
geschied, is de vennootschap bij de afloop van deze termijn van
rechtswege ontbonden; zij wordt volgens Nederlands vennootschapsrecht
vereffend.
2.
Binnen de in lid 1, tweede zin, bepaalde termijn is de naamloze
vennootschap naar Nederlands recht echter bevoegd haar zetel naar
Nederland te verplaatsen, zonder dat dit haar ontbinding ten gevolge
heeft.
3.
Op een naamloze vennootschap die haar zetel ingevolge lid 2 naar
Nederland verplaatst, is artikel 9, lid 3, van overeenkomstige
toepassing.
4.
De voorgaande bepalingen zijn van overeenkomstige toepassing op
andere rechtspersonen.
Artikel
30
1.
Beslissingen van Nederlandse gerechten in burgerlijke zaken, die vóór
de inwerkingtreding van dit Verdrag zijn gegeven en die voor of na
dat tijdstip in kracht van gewijsde zijn gegaan, worden in de
Bondsrepubliek Duitsland erkend en na afgifte van een verklaring van
uitvoerbaarheid als binnenlandse titels tenuitvoergelegd, wanneer de
schuldenaar op het ogenblik waarop het geding tegen hem aanhangig
werd gemaakt, zijn woonplaats of gewone verblijfplaats in de in
artikel 4 bedoelde gebieden had. Hetzelfde geldt ten aanzien van
beslissingen die eerst na de inwerkingtreding van dit Verdrag worden
gegeven en in kracht van gewijsde gaan, indien het geding in eerste
aanleg reeds vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag bij een
Nederlands gerecht aanhangig was. Artikel 26 blijft onverlet.
2.
Lid 1 is van overeenkomstige toepassing op tenuitvoerlegging van
authentieke akten betreffende burgerrechtelijke aanspraken die in
Nederland vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag zijn verleden.
3.
De griffier van het „Amtsgericht" tot welks ressort het
betreffende in artikel 4 bedoelde gebied behoort, geeft de verklaring
van uitvoerbaarheid af, luidende: „Vorstehende Ausfertigung wird
dem . . . . zum Zweck der Zwangsvollstreckung in der Bundesrepublik
Deutschland erteilt" („Voorgaande grosse wordt aan . . . .
afgegeven ter fine van gedwongen tenuitvoerlegging in de
Bondsrepubliek Duitsland"). Voor de eis tot afgifte van de
verklaring van uitvoerbaarheid en voor de beslissing over bezwaren
welke de te executeren vordering zelf betreffen, is het Duitse
gerecht bevoegd tot welks ressort de schuldenaar ingevolge de Duitse
„Zivilprozessordnung" behoort, en anders het gerecht waarbij
overeenkomstig § 23 van de Duitse „Zivilprozessordnung" een
eis tegen hem kan worden ingesteld.
4.
Indien burgerlijke zaken die voor een Nederlands gerecht aanhangig
zijn gemaakt en waarin vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag
geen voor tenuitvoerlegging vatbare titel is verkregen, binnen een
jaar na de inwerkingtreding van dit Verdrag bij een Duits gerecht
aanhangig worden gemaakt, worden verjaring en vervaltermijnen geacht
te zijn geschorst met ingang van het ogenblik waarop de zaak bij het
Nederlandse gerecht aanhangig was gemaakt.
Artikel
31
1.
Het Duitse strafrecht wordt slechts dan op een strafbaar feit dat
vóór de inwerkingtreding van dit Verdrag in de in artikel 4
bedoelde gebieden is gepleegd, toegepast, indien op dat feit zowel
door de Duitse als door de Nederlandse wet straf is gesteld. Het
maximum van de straf waarmee het feit in de Nederlandse wet wordt
bedreigd, mag door de Duitse gerechten niet worden overschreden.
2.
Strafvervolgingen die bij de inwerkingtreding van dit Verdrag terzake
van een in lid 1 bedoeld strafbaar feit door de Nederlandse
autoriteiten zijn aangevangen, doch nog niet voltooid, kunnen door de
Nederlandse autoriteiten slechts worden voortgezet indien de
verdachte:
a)
bij de inwerkingtreding van dit Verdrag in het Koninkrijk der
Nederlanden gedetineerd is,
b)
aldaar zijn gewone verblijfplaats heeft,
c)
Nederlander is,
d)
een misdrijf tegen de veiligheid van de Nederlandse staat of
tegen de Koninklijke waardigheid heeft gepleegd, of
e)
een feit heeft gepleegd dat naar Nederlands recht strafbaar is,
doch naar Duits recht niet.
3.
Indien in een strafproces dat terzake van een vóór de
inwerkingtreding van dit Verdrag gepleegd feit aanhangig is gemaakt,
de dader is vrijgesproken of van rechtsvervolging is ontslagen en de
desbetreffende uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, kan hij
terzake van dit feit niet meer strafrechtelijk worden vervolgd door
de Duitse autoriteiten. Hetzelfde geldt indien een veroordelende
uitspraak van de Nederlandse rechter uitvoerbaar is geworden en de
opgelegde straf is of wordt ten uitvoer gelegd of indien de
tenuitvoerlegging daarvan is beëindigd. In geval van voorwaardelijke
beëindiging kan vervolging door de Duitse autoriteiten plaatsvinden,
indien de Nederlandse autoriteiten de beëindiging herroepen.
Overigens is de vervolging door de Duitse autoriteiten van een feit
dat door de Nederlandse rechter is berecht slechts toelaatbaar,
indien een aanzienlijk openbaar belang bij de strafvervolging
betrokken is.
4.
Bij de tenuitvoerlegging van een straf terzake van een feit, dat vóór
de inwerkingtreding van dit Verdrag is gepleegd, wordt een straf die
terzake van dat feit door de autoriteiten van de andere
Verdragsluitende Partij is voltrokken, in aftrek gebracht.
HOOFDSTUK
3
Bijzondere
bepalingen voor bepaalde grensgebieden
Artikel
32
Bijzondere
bepalingen voor bepaalde grensgebieden zijn vervat in de artikelen 33
tot en met 53 (doorgaand verkeer op de weg Schinveld—Koningsbosch
en door Elten, rondweg Herzogenrath), 54 (hoogspannings-, gas-,
water- en telefoonleidingen), 55 (mijnbouw) en, voor zover zij
rechtstreeks verband houden met de vaststelling van het verloop van
bepaalde delen van de grens, in de Bijlagen A en B.
(artt.
33-55 wegens niet van belang voor de Hanoversche grens niet
opgenomen, zie daarvoor Tractatenblad 1960-68)
HOOFDSTUK
4
Grenswateren
Artikel
56
1.
Grenswateren in de zin van dit hoofdstuk zijn oppervlaktewateren, met
inbegrip van de oevers, die de Nederlands-Duitse grens overschrijden
of ten dele deze vormen.
2.
De bepalingen van dit hoofdstuk gelden niet voor de Rijn, de Eems en
de Dollard.
3.
Openbare lichamen in de zin van dit hoofdstuk zijn de op het gebied
van elk der Verdragsluitende Partijen voor de grenswateren
plaatselijk bevoegde provinciën, gemeenten en publiekrechtelijke
lichamen.
Artikel
57
De
Verdragsluitende Partijen zullen regelmatig over alle
waterstaatkundige vraagstukken die voor de grenswateren in de
nabuurstaat van belang zijn overleg plegen, teneinde deze op een voor
beide Partijen bevredigende wijze op te lossen. Dit overleg zal in de
in artikel 64 bedoelde Permanente Grenswaterencommissie en haar
subcommissies plaatsvinden.
Artikel
58
1.
De Verdragsluitende Partijen nemen op zich bij de uitoefening van hun
waterstaatkundige taak naar behoren rekening te houden met de
belangen welke de nabuurstaat bij de grenswateren heeft. Zij zullen
derhalve alle maatregelen nemen of bevorderen, die nodig zijn om een
met de belangen van beide Partijen overeenkomende geordende toestand
van de binnen hun grondgebied gelegen gedeelten der grenswateren tot
stand te brengen en te handhaven en geen maatregelen nemen of
toelaten, die de nabuurstaat wezenlijk nadeel berokkenen.
2.
De Verdragsluitende Partijen zullen ter uitvoering van de in lid 1
aangegane verplichtingen binnen een redelijke termijn in het
bijzonder alle maatregelen nemen en bevorderen voor:
a)
het tot stand brengen en handhaven van een behoorlijke
waterafvoer der grenswateren, voor zover het belang van de
nabuurstaat dit eist,
b)
het voorkomen van overstromingen en andere waterschade tengevolge
van een ondoelmatige bediening van sluizen en stuwen,
c)
het verhinderen van wateronttrekking die de andere nabuurstaat
wezenlijk kan benadelen,
d)
het verhinderen van een overmatige afvoer van zand en andere
vaste stoffen, waardoor de nabuurstaat wezenlijk kan worden
benadeeld,
e)
het voorkomen van een overmatige verontreiniging van de
grenswateren, waardoor de nabuurstaat bij het normale gebruik van het
water wezenlijk kan worden benadeeld.
3.
Bovendien zullen de Verdragsluitende Partijen, in het kader van hun
financiële mogelijkheden, ernaar streven de waterstaatkundige
toestand der grenswateren op hun grondgebied in overeenstemming met
de wederzijdse belangen te verbeteren en eventueel, indien zulks
billijk is, bij te dragen in de kosten van maatregelen met betrekking
tot de grenswateren op het grondgebied van de nabuurstaat.
Artikel
59
1.
Voor de uitvoering van de bepalingen van dit hoofdstuk zullen de
Verdragsluitende Partijen, voor afzonderlijke grenswateren naar
behoefte bijzondere overeenkomsten sluiten. Zodanige overeenkomsten
kunnen eveneens tussen het Koninkrijk der Nederlanden enerzijds en de
„Länder" Nedersaksen en Noordrijnland-Westfalen met
toestemming van de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland
anderzijds worden gesloten.
2.
Overeenkomsten als bedoeld in lid 1 kunnen ook, met goedkeuring van
de Regeringen der Verdragsluitende Partijen, door openbare lichamen
worden gesloten.
3.
Bestaande overeenkomsten worden, ook indien zij van de bepalingen van
dit hoofdstuk afwijken, voor zover zij betrekking hebben op
grenswateren, verder toegepast tot zij worden gewijzigd of aangevuld.
Artikel
60
1.
Indien wordt beoogd op het grondgebied van een Verdragsluitende
Partij nieuwe maatregelen welke de waterstaatkundige toestand op het
grondgebied van de andere Partij wezenlijk kunnen beïnvloeden, uit
te voeren of de uitvoering hiervan toe te laten, dient de Permanente
Grenswaterencommissie hiervan zo spoedig mogelijk in kennis te worden
gesteld,
2.
Iedere Verdragsluitende Partij deelt de andere Partij mede welke
autoriteiten of openbare lichamen harerzijds bevoegd zijn de in lid 1
bedoelde mededelingen te doen.
Artikel
61
Iedere
Verdragsluitende Partij kan tegen door de andere Partij voorgenomen
of aangevangen maatregelen of tegen het achterwege laten daarvan,
waardoor wezenlijke schade dreigt te worden veroorzaakt of reeds
veroorzaakt is, binnen een redelijke termijn bij de Permanente
Grenswaterencommissie bezwaren indienen, welke moeten worden
gemotiveerd met een te verwachten of reeds ontstane schending van
aangegane verplichtingen.
Artikel
62
1.
Iedere Verdragsluitende Partij is verplicht, de uitvoering van de
beoogde maatregelen waartegen de andere Partij bezwaar heeft gemaakt,
tot aan de beëindiging der beraadslagingen in de Permanente
Grenswaterencommissie, of eventueel tussen de Regeringen, op te
schorten, tenzij de andere Verdragsluitende Partij instemt met een
andere regeling.
2.
Lid 1 is niet van toepassing indien een Verdragsluitende Partij de
uitvoering van de gewraakte maatregelen niet kan uitstellen zonder
haar eigen belangen ernstig in gevaar te brengen. De rechten van de
andere Verdragsluitende Partij blijven evenwel onverlet.
Artikel
63
1.
Indien een Verdragsluitende Partij, ondanks overeenkomstig artikel 61
ingediende bezwaren van de andere Partij, haar verplichtingen
krachtens dit hoofdstuk of krachtens de overeenkomstig artikel 59 te
sluiten bijzondere overeenkomsten schendt en daardoor op het
grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij schade veroorzaakt,
is zij verplicht deze schade te vergoeden.
2.
De verplichting tot schadevergoeding bestaat alleen ten aanzien van
de schade die na de indiening der bezwaren is ontstaan.
Artikel
64
Ter
bevordering van een samenwerking in goede nabuurschap met betrekking
tot de grenswateren, stellen de Verdragsluitende Partijen een
Permanente Nederlands-Duitse Grenswaterencommissie in.
Artikel
65
1.
Iedere Regering benoemt drie deskundige leden van de Commissie, onder
wie een voorzitter, en hun plaatsvervangers. De eerste benoeming
vindt binnen drie maanden na inwerkingtreding van dit Verdrag plaats,
2.
De Commissie vergadert tenminste eenmaal per jaar, en voorts wanneer
zij dit zelf nodig oordeelt of op verzoek van een van de beide
voorzitters. De vergaderingen hebben beurtelings in een der beide
staten plaats. Andere deskundigen kunnen tot de zittingen van de
Commissie worden uitgenodigd.
3.
De voorzitters kunnen terzake van vraagstukken de grenswateren
betreffende rechtstreeks met elkaar in verbinding treden.
4.
Ter regeling van haar werkzaamheden kan de Commissie een reglement
van orde vaststellen.
Artikel
66
1.
De Commissie heeft tot taak door gemeenschappelijke beraadslagingen
over alle zich bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk
voordoende vraagstukken, door het wederzijds verstrekken van
inlichtingen alsmede door uitwisseling van ervaringen, de uitvoering
van de bepalingen van dit hoofdstuk te bevorderen.
2.
Zij neemt de mededelingen overeenkomstig artikel 60, lid 1, in
ontvangst.
3.
Zij behandelt voorstellen, klachten en overeenkomstig artikel 61
ingediende bezwaren. Zij streeft ernaar de belanghebbenden tot een
minnelijke regeling van de tussen hen bestaande geschilpunten te doen
komen.
4.
Zij gaat onmiddellijk na in hoeverre bestaande op de onderhavige
materie betrekking hebbende overeenkomsten dienen te worden gewijzigd
of aangevuld en doet aanbevelingen voor de herziening van de
bestaande en het sluiten van nieuwe overeenkomsten.
5.
Zij behandelt de vraag van de deelname door een Verdragsluitende
Partij in de kosten van maatregelen van de andere Partij.
6.
Zij heeft het recht de grenswateren te inspecteren. Zij ontvangt van
de autoriteiten van beide Verdragsluitende Partijen door bemiddeling
van de voorzitters alle inlichtingen die voor de uitoefening van haar
bevoegdheden en voor de vervulling van haar taak nodig zijn.
7.
Zij kan binnen het kader van haar taak aan de Regeringen en openbare
lichamen aanbevelingen doen.
8.
Zij dient er in het bijzonder naar te streven een aanbeveling te doen
indien een Verdragsluitende Partij een bezwaar overeenkomstig artikel
61 heeft ingediend.
Artikel
67
1.
Indien in de Commissie in het geval bedoeld in lid 8 van artikel 66
geen overeenstemming wordt bereikt over een aanbeveling, zullen de
beide Regeringen er naar streven, overeenstemming te bereiken.
2.
Indien dit niet gelukt of indien de Regeringen, ondanks een
aanbeveling van de Commissie, geen overeenstemming kunnen bereiken,
kan iedere Regering een beroep doen op het Scheidsgerecht.
Artikel
68
1.
De Commissie besluit, naar behoefte, voor afzonderlijke grenswateren
tot het instellen van subcommissies waarvan de leden op basis van
pariteit worden benoemd.
2.
De plaatselijke autoriteiten en openbare lichamen zijn in de
subcommissies vertegenwoordigd.
3.
De subcommissies hebben in hun gebied dezelfde taak als de Commissie
en brengen aan deze over hun werkzaamheden verslag uit. Tot het in
ontvangstnemen en behandelen van bezwaren en tot
het
doen van aanbevelingen is slechts de Commissie bevoegd.
Artikel
69
Voor
het beslissen van alle geschillen tussen de Verdragsluitende Partijen
betreffende de uitlegging of toepassing van de bepalingen van dit
hoofdstuk en de overeenkomstig artikel 59 te sluiten bijzondere
overeenkomsten, wordt, met uitsluiting van andere verdragsregelingen
inzake de beslechting van geschillen, een Scheidsgerecht ingesteld.
Artikel
70
1.
Het Scheidsgerecht bestaat uit een permanente voorzitter en uit twee
assessoren die voor elk afzonderlijk geschil zullen worden benoemd.
Bij overlijden, aftreden of verhindering van de voorzitter wordt zijn
functie door een plaatsvervanger waargenomen.
2.
De voorzitter en zijn plaatsvervanger mogen niet de nationaliteit
bezitten van een van beide Verdragsluitende Partijen. Zij mogen noch
hun gewone verblijfplaats op het grondgebied van een van beide
Verdragsluitende Partijen hebben noch in hun dienst staan.
3.
Als voorzitter en als diens plaatsvervanger benoemen de Regeringen
der Verdragsluitende Partijen in onderlinge overeenstemming personen
die in hun eigen land voldoen aan de voorwaarden vereist om
rechterlijke ambten te bekleden of op andere wijze door bijzondere
kennis van het recht voor dergelijke taken geschikt zijn.
4.
De ambtstermijnen van de voorzitter en diens plaatsvervanger bedragen
vijf jaar, met uitzondering van de ambtstermijn van de eerste
plaatsvervanger die na de inwerkingtreding van dit Verdrag wordt
benoemd, welke termijn zes jaar bedraagt. De ambtstermijnen Worden
daarna telkens met vijf jaar verlengd, tenzij de Regering van een der
Verdragsluitende Partijen aan de Regering van de andere Partij vóór
het verstrijken van de ambtstermijn de wens te kennen geeft dat een
andere voorzitter of plaatsvervanger wordt benoemd.
5.
Indien de Regeringen binnen drie maanden na de inwerkingtreding van
dit Verdrag géén overeenstemming hebben bereikt over de
persoon van de voorzitter of diens plaatsvervanger, kan de President
van het Internationale Gerechtshof te ''s-Gravenhage, hetzij door
beide Regeringen gezamenlijk, hetzij door een van hen, worden
verzocht, de voorzitter of diens plaatsvervanger aan te wijzen.
Indien de President verhinderd is zijn ambt uit te oefenen of indien
hij de nationaliteit bezit van een van beide Verdragsluitende
Partijen, geschiedt de aanwijzing door de Vice-President of, indien
ook deze verhinderd is of de nationaliteit bezit van een van beide
Verdragsluitende Partijen, door het oudstbenoemde lid van het
Internationale Gerechtshof dat niet de nationaliteit bezit van een
van beide Verdragsluitende Partijen. Deze bepalingen zijn van
overeenkomstige toepassing, indien de Regeringen na het verstrijken
van de ambtstermijn geen overeenstemming kunnen bereiken over een
nieuwe voorzitter of plaatsvervanger.
6.
Indien de voorzitter of diens plaatsvervanger niet meer voldoet aan
een der in lid 2 genoemde vereisten of indien de voorzitter of diens
plaatsvervanger om andere redenen voortijdig: aftreedt, wordt voor de
resterende ambtstermijn een opvolger benoemd, die voldoet aan de
voorwaarden van lid 2 en lid 3. Op de procedure bij de benoeming is
lid 5 van overeenkomstige toepassing; ten aanzien van de verlenging
van de ambtstermijn van de opvolger geldt het bepaalde in de tweede
zin van lid 4.
7.
Zodra de voorzitter aan de Regeringen de in lid 3 van artikel 71
bedoelde mededeling doet, benoemt iedere Regering een assessor.
Indien een Regering de door haar te benoemen assessor niet binnen een
maand na de in lid 3 van artikel 71 bedoelde mededeling heeft
benoemd, kan de andere Regering de President van het Internationale
Gerechtshof verzoeken de ontbrekende assessor te benoemen. De tweede
zin van lid 5 is van overeenkomstige toepassing.
8.
Indien een assessor overlijdt of aftreedt dient de vrijkomende plaats
met overeenkomstige toepassing van lid 7 weer te worden bezet.
9.
Het Scheidsgerecht bepaalt zelf de plaats waar het zijn zittingen
houdt. Aan het Scheidsgerecht worden twee secretarissen toegevoegd,
van wie iedere Regering er een benoemt.
Artikel
71
1.
Indien de Regering van een der Verdragsluitende Partijen een geschil
ter beslissing wenst voor te leggen aan het Scheidsgerecht, dient zij
bij de voorzitter een conclusie van eis in en doet tegelijkertijd de
Regering van de andere Verdragsluitende Partij een duplicaat van deze
conclusie van eis toekomen.
2.
Indien de Regeringen van beide Verdragsluitende Partijen een geschil
in de zin van artikel 69 in onderlinge overeenstemming ter beslissing
wensen voor te leggen aan het Scheidsgerecht, dienen zij bij de
voorzitter een compromis in, waarin zij het onderwerp van het geschil
hebben vastgelegd.
3.
De voorzitter bespreekt daarna eerst het geschil met beide Regeringen
teneinde overeenstemming tot stand te brengen. Indien hij zijn
bemoeiingen als mislukt beschouwt, deelt hij dit aan beide Regeringen
mede.
Artikel
72
1.
Het Scheidsgerecht beslist op grond van de bepalingen van dit
hoofdstuk, de overeenkomstig artikel 59 te sluiten bijzondere
overeenkomsten, alsmede de algemene regels van het volkenrecht.
2.
Ten aanzien van de procedure voor het Scheidsgerecht zijn de
bepalingen van de artikelen 63 tot en met 82 van het op 18 oktober
1907 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag voor de vreedzame beslechting
van internationale geschillen van overeenkomstige toepassing.
3.
Op verzoek van een van beide Regeringen kan de voorzitter in
dringende gevallen reeds vóór de benoeming der assessoren
voorlopige maatregelen nemen. Op verzoek van een der Regeringen
beslist het Scheidsgerecht ten aanzien van de vraag of de door de
voorzitter genomen voorlopige maatregel dient te worden opgeheven.
Het Scheidsgerecht is bevoegd, de partijen gehoord, voorlopige
maatregelen te nemen.
Artikel
73
De
kosten voor de voorzitter van het Scheidsgerecht en voor diens
plaatsvervanger worden door de Verdragsluitende Partijen ieder voor
de helft gedragen. Iedere Verdragsluitende Partij draagt de kosten
voor de door haar benoemde assessor, voor de door haar benoemde
secretaris, alsmede voor haar vertegenwoordiging bij de procedure
voor het Scheidsgerecht. De overige kosten van het Scheidsgerecht
worden door de Verdragsluitende Partijen ieder voor de helft
gedragen.
HOOFDSTUK
5
Grondbezit
in de nabijheid van de grens
Artikel
74
In
het belang van de vriendschappelijke betrekkingen in het gebied van
de Nederlands-Duitse grens wordt de hiernavolgende regeling
getroffen.
Artikel
75
Het
Koninkrijk der Nederlanden verplicht zich, onder de in de artikelen
76 tot en met 79 aangegeven voorwaarden, de eigendom van de percelen
waarvan de bijzonderheden betreffende ligging, grootte en prijs zijn
vastgelegd met een totale oppervlakte van 960,26.03 ha met alle
daaraan verbonden rechten en lasten over te dragen aan de
overeenkomstig artikel 77 door de „Deutsche Bauernsiedlung GmbH"
te Düsseldorf aan te wijzen personen.
Artikel
76
De
„Deutsche Bauernsiedlung GmbH" zal het Koninkrijk der
Nederlanden voor de overeenkomstig artikel 75 over te dragen percelen
binnen zes maanden na de inwerkingtreding van dit Verdrag een
koopprijs van 2.578.355,96 gulden betalen.
Artikel
77
1.
De „Deutsche Bauernsiedlung GmbH" zal binnen een jaar na de
inwerkingtreding van dit Verdrag aan het Nederlandse
Beheersinstituut, onderscheidenlijk het Staatsbosbeheer, de namen en
adressen mededelen van de personen aan wie de percelen moeten worden
overgedragen.
2.
In de gevallen waarin de „Deutsche Bauernsiedlung GmbH" de
vroegere Duitse eigenaars of hun erfgenamen niet aanwijst, dient de
pachter die uit hoofde van artikel 9a van de Nederlandse wet
op de vervreemding van landbouwgronden recht van voorkeur heeft, op
zijn verlangen te worden aangewezen.
3.
Voor zover de „Deutsche Bauernsiedlung GmbH" binnen een jaar
na de inwerkingtreding van dit Verdrag geen personen aanwijst
overeenkomstig lid 1 en lid 2, worden de betreffende percelen aan de
„Deutsche Bauernsiedlung GmbH" overgedragen.
Artikel
78
Na
betaling van de in artikel 76 genoemde koopprijs en na ontvangst van
de in artikel 77 bedoelde mededelingen, zullen de in lid 1 van
artikel 77 genoemde Nederlandse instanties de akten van overdracht
voor de afzonderlijke percelen zo snel mogelijk doen opmaken en in
het kadaster doen inschrijven.
Artikel
79
De
bijzonderheden worden rechtstreeks tussen de in lid 1 van artikel 77
genoemde Nederlandse instanties en de „Deutsche Bauernsiedlung
GmbH" geregeld, met name indien tengevolge van de feitelijke
toestand of een rechterlijke beslissing een herziening van de aan de
verkoop ten grondslag liggende documenten en, als gevolg daarvan, een
herziening van de in artikel 16 genoemde koopprijs nodig
wordt, voor zover die feitelijke toestand of die rechterlijke
beslissing bij de opstelling van de aan de verkoop ten grondslag
liggende documenten niet in aanmerking is genomen. De in artikel 76
genoemde betalingstermijn blijft onverlet.
Artikel
80
1.
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden stemt ermee in
a)
dat de provincie Groningen met de „Deutsche Bauernsiedlung
GmbH" een overeenkomstige regeling treft inzake een aantal der
aan genoemde provincie toebehorende percelen die in het gebied van de
Nederlands-Duitse grens zijn gelegen, met een totale oppervlakte van
200,00.00 ha, en
b).
dat de gemeente Bergen met de „Deutsche Bauernsiedlung GmbH"
een overeenkomstige regeling treft inzake een aantal der aan genoemde
gemeente toebehorende percelen die in het gebied van de
Nederlands-Duitse grens zijn gelegen, met een totale oppervlakte van
111,50.00 ha.
2.
De bepalingen van artikel 79 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel
81
1.
De overdracht van percelen overeenkomstig de artikelen 75 tot en met
80 is niet onderworpen aan de in lid 1 van artikel 3 van de wet op de
vervreemding van landbouwgronden voorgeschreven goedkeuring van de
grondkamer.
2.
De overdracht van percelen overeenkomstig de artikelen 75
tot en met 79 is niet onderworpen aan de Koninklijke
goedkeuring ingevolge lid 2 van artikel 1 van de Nederlandse wet van
24 januari 1952 houdende enige bepalingen omtrent de domeinen.
3.
De in artikel 78 genoemde inschrijvingen in het kadaster zijn niet
onderworpen aan de in lid 1 van artikel 20 van de wet op de
vervreemding van landbouwgronden voorgeschreven verklaring van de
grondkamer.
4.
De overdracht van percelen overeenkomstig de artikelen 75 tot en met
79 is vrij van registratierechten.
5.
Voor het overige worden de met de overdracht van percelen
overeenkomstig de artikelen 75 tot en met 80 verband houdende kosten
door de „Deutsche Bauernsiedlung GmbH" gedragen.
Artikel
82
1.
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden heeft kennis genomen
van de wens van de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland dat voor
zover mogelijk ook verkopen uit particulier bezit plaatsvinden van in
het gebied van de Nederlands-Duitse grens gelegen percelen die voor
de oorlog Duits eigendom waren.
2.
De Regering van de Bondsrepubliek Duitsland heeft kennis genomen van
de wens van de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden dat ook de
verkoop uit particulier bezit plaatsvindt van een in het gebied van
de Nederlands-Duitse grens gelegen perceel dat voor de oorlog
Nederlands eigendom was.
3.
De Regeringen der Verdragsluitende Partijen laten het aan de vrije
beslissing van de Nederlandse en Duitse belanghebbenden over, ten
aanzien van de vorenbedoelde verkopen overeenstemming te bereiken.
4.
De Regeringen der Verdragsluitende Partijen stemmen met zodanige
verkopen in en zullen aan de bevoegde autoriteiten aanbevelen
eventuele aanvragen tot goedkeuring van dergelijke verkopen van
percelen in welwillende overweging te nemen voor zover deze verkopen
in overeenstemming zijn met het nationale recht, met name met de ten
aanzien van de overdracht van onroerende goederen geldende
bepalingen.
HOOFDSTUK
6
Grensoverschrijdend
verkeer over land en via de binnenwateren
Artikel
83
De
Verdragsluitende Partijen zullen door middel van een nauwe
samenwerking tussen de in beide staten bevoegde autoriteiten en
instanties zorg dragen voor een verbetering van alle
grensoverschrijdende verkeersverbindingen over land en via de
binnenwateren, die van wederzijds belang zijn voor het verkeer tussen
hun gebieden.
Artikel
84
1.
De nog niet opgeloste vraagstukken betreffende het
grensoverschrijdende spoorwegverkeer over de Nederlands-Duitse grens
dienen zo spoedig mogelijk door de bevoegde Duitse en Nederlandse
instanties te worden geregeld. Dit geldt in het bijzonder voor de
aanpassing van de vroegere Nederlands-Duitse overeenkomsten en
afspraken betreffende de grensoverschrijdende baanvakken aan de
huidige omstandigheden.
2.
In dit verband leggen de Verdragsluitende Partijen de nadruk op de
bijzondere betekenis van de beide grensoverschrijdende baanvakken
Venlo – Kaldenkirchen en Emmerik – Zevenaar. De vraagstukken
betreffende deze baanvakken dienen met voorrang te worden geregeld.
3.
Het baanvak Emmerik – Zevenaar wordt met ingang van de nieuwe
dienstregeling in 1960 weer opengesteld voor het goederenverkeer per
spoor. De nadere uitwerking hiervan zal door de bevoegde Duitse en
Nederlandse instanties gezamenlijk worden overeengekomen.
Artikel
85
1.
De aanleg van de autoweg Arnhem – Oberhausen (E 36) geschiedt door
de Verdragsluitende Partijen op de volgende wijze:
a)
De Bondsrepubliek Duitsland zal uiterlijk eind 1961 de verbinding
van de „Bundesstrasse 8" met de aansluiting Emmerik en van
daar af de autoweg tot aan de Nederlands-Duitse grens tussen de
grensstenen 702 en 703 tot stand brengen.
b)
Het Koninkrijk der Nederlanden zal uiterlijk tegen hetzelfde
tijdstip de autoweg van Arnhem tot aan de grens van het in artikel 4
van dit Verdrag aangegeven gebied bij Veldhuizen, zoals deze grens is
aangegeven in § 27 van Bijlage A van dit Verdrag, tot stand brengen
en daar het Nederlandse gedeelte van het ontworpen gemeenschappelijke
douane-emplacement aanleggen.
c)
De werkzaamheden aan de autoweg tussen de grens van het in artikel 4
aangegeven gebied bij Veldhuizen en de Nederlands-Duitse grens tussen
de grensstenen 702 en 703, alsmede aan het in dat gebied gelegen
gedeelte van het gemeenschappelijke douane-emplacement, die tot de
inwerkingtreding van dit Verdrag door het Koninkrijk der Nederlanden
worden uitgevoerd in nauwe samenwerking met de bevoegde Duitse
autoriteiten met gebruikmaking van de Duitse voorbereidende
werkzaamheden en met inachtneming van de Duitse technische
voorschriften en de Duitse wensen, zullen na de inwerkingtreding van
dit Verdrag
door de Bondsrepubliek Duitsland worden voortgezet. Zij zullen
voor eind 1961 worden voltooid, zodat uiterlijk van dat tijdstip af
de autoweg tussen de aansluiting Emmerik en Arnhem kan worden
gebruikt.
d)
De Bondsrepubliek Duitsland zal het weggedeelte Oberhausen –
Wezel uiterlijk voor eind 1961 voltooien.
e)
De Bondsrepubliek Duitsland zal in het begrotingsjaar 1962 een
aanvang maken met de aanleg van het weggedeelte tussen Wezel en de
aansluiting Emmerik, de werkzaamheden aan de weg met voortvarendheid
uitvoeren en de weg, onvoorziene technische moeilijkheden
voorbehouden, uiterlijk 30 juni 1965 voltooien.
2.
De kosten die het Koninkrijk der Nederlanden na 30 juni 1959 gemaakt
heeft of maakt voor de aanleg van het in lid 1 onder c genoemde
gedeelte van de autoweg E 36 met inbegrip van de bijkomende werken,
worden door de Bondsrepubliek Duitsland vergoed. Deze kosten
omvatten:
a)
de kosten voor de ingebruikneming, koop of onteigening van de
terreinen die nodig zijn voor de autoweg met bijkomende werken, voor
het douane-emplacement en voor de uitvoering der werkzaamheden;
b)
de kosten van uitvoering van de werkzaamheden;
c)
een toeslag van 8% op de onder a en b genoemde kosten voor
de voorbereiding en de leiding van, en het toezicht bij, de
uitvoering.
3.
De Bondsrepubliek Duitsland neemt de geldelijke verplichtingen over,
welke voor het Koninkrijk der Nederlanden op de dag van
inwerkingtreding van dit Verdrag nog bestaan uit hoofde van
aanspraken van derden terzake van het onder a en b van
lid 2 genoemde, alsmede de verplichtingen welke eventueel later voor
het Koninkrijk der Nederlanden voortvloeien uit aanspraken van derden
terzake van de aanleg van de autoweg.
TEN.BLIJKE
WAARVAN de gevolmachtigden der Verdragsluitende Partijen dit
Verdrag, dat deel uitmaakt van het heden ondertekende Algemene
Verdrag, hebben ondertekend.
Gedaan
te 's-Gravenhage, 8 april 1960, in tweevoud, in de Nederlandse en de
Duitse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.
Voor
het Koninkrijk der Nederlanden:
(w.g.)
J. LUNS
(w.g.)
H. R. VAN HOUTEN
yoor
de Bondsrepubliek Duitsland:
(w.g.)
VON BRENTANO
(w.g.)
LAHR
Bijlage
A
Verloop
van bepaalde stukken van de grens tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland en daarmede verband
houdende bijzondere bepalingen
ALGEMEEN
DEEL
§
1
Oude
en nieuwe grens
1.
„Oude grens" in de zin van deze Bijlage is de grens die op 31
december 1937 bestond tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het
Duitse Rijk krachtens de in artikel 1 van dit Verdrag vermelde
grensverdragen en andere overeenkomsten.
2.
„Nieuwe grens" in de zin van deze Bijlage is de grens tussen
liet Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland
krachtens artikel 1 van dit Verdrag, voorzover zij afwijkt van de op
31 december 1937 bestaande grens tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en het Duitse Rijk.
§
2
Recht
van weggebruik
1.
Onder recht van weggebruik in de zin van deze Bijlage wordt het recht
verstaan, bepaalde wegen te gebruiken, die binnen korte afstand van
de grens over het, grondgebied van de andere Verdragsluitende Partij
voeren. Controle aan de grens blijft hierbij achterwege. Onder
voorwaarde van wederuitvoer onderscheidenlijk van wederinvoer
behoeven voor meegevoerde voorwerpen geen in- of uitvoerrechten en
andere heffingen terzake van de in- of uitvoer te werden voldaan en
blijven in-, uit- en doorvoerverboden en -beperkingen buiten
toepassing. De bepalingen van artikel 36 van dit Verdrag zijn van
overeenkomstige toepassing.
2.
Een recht van weggebruik wordt verleend aan personen die op grond van
plaatselijke omstandigheden een redelijk belang daarbij hebben, door
afgifte van een schriftelijke verklaring: door de bevoegde autoriteit
van de Verdragsluitende Partij in welker gebied de persoon woont.
Afgezien van deze verklaring behoeft men geen
grensoverschrijdingsdocument bij zich te hebben.
3.
De Verdragsluitende Partijen stellen het model van de verklaring in
een notawisseling vast en delen elkaar mede, welke autoriteiten
bevoegd zijn tot afgifte van de verklaringen. Deze autoriteiten delen
aan de met het grenstoezicht belaste autoriteiten van de andere
Partij mede, aan welke personen een verklaring is afgegeven en van
welke personen de verklaring is ingetrokken.
4.
Ambtenaren, belast met de grensbewaking en het douanetoezicht, hebben
het recht bij het weggebruik hun dienstkleding of een officieel
kenteken zichtbaar te dragen en hun dienstwapens, voertuigen,
dienstuitrusting en diensthonden mee te nemen. Zij mogen echter geen
ambtshandelingen verrichten. Een verklaring als bedoeld in lid 2
behoeven zij niet te bezitten.
§
3
Ambtshandelingen
door Duitse ambtenaren, belast met de grensbewaking en het
douanetoezicht
1.
Onder het recht van Duitse ambtenaren, belast met de grensbewaking en
het douanetoezicht, tot het verrichten van bepaalde ambtshandelingen
in de zin van deze Bijlage wordt het recht van deze ambtenaren
verstaan in het Koninkrijk der Nederlanden grenstoezicht uit te
oefenen op dezelfde voet als in de Bondsrepubliek Duitsland.
Ambtshandelingen tegenover Nederlanders zijn echter slechts
toegestaan inzover dit noodzakelijk is om de identiteit van personen
ter plaatse vast te stellen.
2.
De ambtenaren, belast met de grensbewaking en het douanetoezicht,
zijn verplicht hun dienstkleding of een officieel kenteken zichtbaar
te dragen. Zij hebben het recht hun dienstwapens, voertuigen,
dienstuitrusting en diensthonden mee te nemen; wapens of honden mogen
echter niet tot het verrichten van ambtshandelingen worden gebruikt.
§
4
Kaarten
De
bijgevoegde kaarten maken deel uit van deze Bijlage.
(De
kaarten behorende bij de §§
5 tot en met 47 van Bijlage A en de §§
2 tot en met 5 van Bijlage B, alsmede een overzichtskaart, zijn
afzonderlijk uitgegeven en nog niet in dit blog opgenomen)
BIJZONDER
DEEL
(de
§§ 5 tot en met 35 zijn in dit blog als niet relevant voor de
Hanoversche grens niet opgenomen. Zie hiervoor Tractatenblad 1960,
68)
§
36
Bardel
/ Losser (grenssteen 6)
V
e r l o o p v a n de g r e n s :
De
nieuwe grens loopt van grenssteen 6 in rechte lijn naar grenssteen 7.
§
37
Bardel
/ Losser (tussen de grensstenen 7 en 12)
V
e r l o o p van de g r e n s :
De
nieuwe grens loopt van grenssteen 7 in rechte lijn ongeveer 50 m in
bijna noordelijke richting tot de hoek van een omheining ongeveer 20
m ten oosten van de oude grens, en van hier ongeveer 60 m langs de
omheining tot een hoek daarvan ongeveer 45 m ten oosten van de oude
grens. Van hier loopt zij in rechte lijn ongeveer 75 m in
noordoostelijke richting naar het knikpunt van een met struikgewas
begroeid talud en van hier in rechte lijn ongeveer 105 m in
noordoostelijke richting tot de noordwesthoek van een weg die uit het
bos in het weiland komt. Van hier loopt zij in rechte lijn ongeveer
150 m in noordelijke richting tot de westhoek van een bosje. Van hier
loopt zij in rechte lijn naar een punt op de oude grens ongeveer 70 m
ten zuiden van grenssteen 12.
§38
Bardel
/ Losser (grenssteen 13)
V
e r l o o p van de g r e n s :
De
nieuwe grens loopt in rechte lijn van grenssteen 12I naar grenssteen
13 en van grenssteen 13 naar grenssteen 13IV.
§
39
Streitweg
/ Vrijdijk
V
e r l o o p van de g r e n s :
De
nieuwe grens loopt van grenssteen 24 ongeveer 10 m in noordoostelijke
richting tot de voet van de dijk en volgt van hier de oostzijde van
de Vrijdijk tot een punt ongeveer 40 m ten zuidoosten van grenssteen
33. Van hier loopt zij in rechte lijn naar grenssteen 33.
B
ij z o n d e r e b e p a l i n g e n :
Voor
de grensweg (Vrijdijk) wordt aan de in de Bondsrepubliek Duitsland
wonende grensbevolking en aan de Duitse ambtenaren, belast met de
grensbewaking en het douanetoezicht, overeenkomstig § 2 een recht
van weggebruik verleend.
§
40
Frensdorf
/ Denekamp
V
e r l o o p v a n d e g r e n s :
a)
Van het knikpunt van de oude grens ongeveer 20 m ten noorden van
grenssteen 35 loopt de nieuwe grens ongeveer 25 m in het verlengde
van het grensgedeelte tussen grenssteen 35 en dit knikpunt en
vervolgens in rechte lijn naar grenssteen 39.
b)
Van grenssteen 40 loopt de nieuwe grens in rechte lijn naar een
punt dat ongeveer 36 m ten oosten van grenssteen 41III ligt en 3,5 m
ten noorden van de rechte verbindingslijn tussen de grensstenen 40 en
41III ; van hier loopt zij in rechte lijn naar grenssteen 41III.
B
ij z o n d e r e b e p a l i n g e n :
Onder
erkenning van een wederzijds waterstaatkundig belang bij de
normalisering van de Rammelbeek verplicht het Koninkrijk der
Nederlanden zich tot medewerking in de zin van de bepalingen van
hoofdstuk 4 van dit Verdrag en zal het in het bijzonder bevorderen,
dat spoedig een hierop betrekking hebbende bijzondere overeenkomst
tot stand komt als bedoeld in artikel 59.
§
41
Radewijker
Beek
V
e r l o o p van de g r e n s :
De
nieuwe grens loopt tussen de grensstenen 113 en 116 in het midden van
de genormaliseerde Radewijker Beek.
§
42
Laar
/ Coevorden
V
e r l o o p van de g r e n s :
De
nieuwe grens loopt van grenssteen 133 in noordelijke richting tot het
snijpunt met een lijn die op het zuidoostelijke talud van de dijk op
de gemiddelde hoogte ligt van het terrein aan de zuidoostzijde (voet
van het talud). Van hier loopt de nieuwe grens langs de voet van het
zuidoostelijke dijktalud tot grenssteen 140.
B
ij z o n d e r e b e p a l i n g e n :
De
Bondsrepubliek Duitsland verplicht zich, op Duits gebied geen
maatregelen uit te voeren, die de stabiliteit van de dijk in gevaar
brengen.
§
43
Grenzaa
/ Schoonebeekerdiep
V
e r l o o p van de g r e n s :
De
nieuwe grens loopt van grenssteen 151XIV langs de kortste weg naar
het midden van het genormaliseerde Schoonebeekerdiep en loopt verder
in het midden van deze beek tot de grenssloot bij grenssteen 156.
§
44
Rhede
/ Vlagtwedde
V
e r l o o p van de g r e n s :
De
grens loopt tussen de grensstenen 172 en 186 als de oude grens.
B
ij z o n d e r e b e p a l i n g e n :
1.
Voor de grenswegen wordt aan de in het Koninkrijk der Nederlanden
wonende grensbevolking en aan de Nederlandse ambtenaren, belast met
de grensbewaking en het douanetoezicht, overeenkomstig § 2 een recht
van weggebruik verleend.
2.
De Bondsrepubliek Duitsland zal waarborgen, dat bij hoge waterstanden
in de Walchumer en de Brualer Schloot de bovengrondse afstroming naar
Nederlands gebied wordt verhinderd.
§
45
Kloster
Dünebroek / Bellingwolde
V
e r l o o p van de g r e n s :
De
nieuwe grens loopt van grenssteen 186 ongeveer 25 m in het verlengde
van de oude grens tussen de grensstenen 185II en 186 en van hier in
rechte lijn naar een punt dat ongeveer 20 m ten noordoosten van
grenssteen 187 op de oude grens ligt tussen de grensstenen 187 en
188.
§
46
Bunderneuland
/ Nieuweschans
V
e r l o o p van de g r e n s :
De
nieuwe grens loopt van een punt dat 185 m ten zuidwesten van
grenssteen 193 op de oude grens ligt, langs een cirkelboog die over
een punt 40,65 m ten zuiden van grenssteen 194 leidt en die
tangentiaal aansluit bij het verlengde van het lange rechtlijnige
grensgedeelte tussen de grensstenen 196 en 195I. Van dit raakpunt
loopt zij verder in rechte lijn naar het knikpunt van de oude grens
ongeveer 26 m ten zuidoosten van grenssteen 195I.
B
i j z o n d e r e b e p a l i n g e n :
1.
Het Koninkrijk der Nederlanden is voornemens, binnen vijf jaar na de
inwerkingtreding van dit Verdrag ten zuiden van Nieuweschans een
nieuwe weg aan te leggen. In het kader van de aanleg van deze weg
wordt het Wijmeersterdiep verlegd naar de zuidzijde van de nieuwe
grens. Tot de verlegging van het Wijmeersterdiep brengt de
grenswijziging geen verandering in de wederzijdse gebruiksrechten en
onderhoudsplichten met betrekking tot deze waterloop.
2.
Het Koninkrijk der Nederlanden draagt alle kosten die voortvloeien
uit de aanleg van de nieuwe weg en de verlegging van het
Wijmeersterdiep. Onder deze kosten vallen ook schadevergoedingen voor
de eigenaren van terreinen die, al of niet rechtstreeks, door deze
werken worden getroffen.
3.
De bevoegde Duitse autoriteiten zullen de bevoegde Nederlandse
autoriteiten steun verlenen bij de verlegging van het
Wijmeersterdiep.
4.
Na de verlegging van het Wijmeersterdiep zijn de bevoegde Duitse
autoriteiten op een 3 m brede strook langs de bovenkant van de
noordelijke oever gerechtigd tot het treffen van alle noodzakelijke
maatregelen ten behoeve van het onderhoud van het Wijmeersterdiep.
§
47
Wijmeersterdiep
/ Westerwoldsche Aa
V
e r l o o p v a n d e g r e n s :
a)
De nieuwe grens loopt van een punt op de oude grens, dat ongeveer
180 m ten zuidoosten van grenssteen 197 ligt, in noordoostelijke
richting naar een punt dat op een afstand van ongeveer 510 m van
grenssteen 197 op de oostelijke oever van de Westerwoldsche Aa ligt,
van hier verder langs de oostelijke oever van de Westerwoldsche Aa
tot een punt dat ongeveer 45 m ten zuiden van de noordwesthoek van de
brug tegenover de boerderij Louisenfeld en ongeveer 40 m ten
noordwesten van de kilometersteen 1,5 van de straatweg van
Bunderrneuland naar Landschaftspolder ligt, van hier verder in rechte
lijn in de richting van een punt dat ongeveer 33 m ten westen van de
westzijde van de weg en ongeveer 270 m ten noorden van de
noordwesthoek van de bemuring van de brug over het Wijmeersterdiep
bij de couρure in de dijk ligt, tot een punt dat 100 m ten zuiden
van dit richtingpunt ligt, van hier naar een punt dat 100 m ten
noorden van het richtingpunt ligt op de rechte verbindingslijn tussen
het richtingpunt en een punt op de westzijde van de weg 246 m ten
zuiden van het midden van de brug over het Wijmeersterdiep naar
Kanalpolder, en van hier langs deze verbindingslijn tot het
laatstomschreven punt. Van hier loopt de nieuwe grens in rechte lijn
naar grenssteen 202i
b)
Van grenssteen 202ƒ looρt de nieuwe grens in rechte lijn naar
grenssteen 203.
B
i j z o n d e r e b e p a l i n g e n :
1.
De Bondsrepubliek Duitsland zal binnen twee jaar nadat zij langs
diplomatieke weg een mededeling van de Nederlandse Regering heeft
ontvangen omtrent het begin van de voorgenomen verbetering van de
Westerwoldsche Aa, het op Nederlands gebied liggende gedeelte van het
Wijmeersterdiep verleggen naar Duits gebied in de Heinitzpolder. De
kosten van deze werkzaamheden worden gedragen door de Bondsrepubliek
Duitsland.
2.
De Bondsrepubliek Duitsland verleent aan het Koninkrijk der
Nederlanden ten behoeve van de verbetering van de Westerwoldsche Aa
het recht, specie te bergen in de driehoek die wordt begrensd door de
Westerwoldsche Aa, het Wijmeersterdiep en het grensgedeelte 202i –
202f. Het Koninkrijk der Nederlanden draagt de daaruit voortvloeiende
kosten,
met inbegrip van een passende schadevergoeding voor de in aanmerking
komende eigenaren.
3.
Het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland zullen
in hun wederzijds belang zo spoedig mogelijk een tweede dijk tussen
Nieuw-Statenzijl en de Heinitzpolder aanleggen benevens een nieuwe
keersluis voor het Wijmeersterdiep. Elk der Verdragsluitende Partijen
draagt de kosten van de op haar grondgebied uit te voeren werken.
4.
Tot de verlegging van het Wijmeersterdiep en de verbetering van de
Westerwoldsche Aa brengt de grenswijziging geen verandering in de
wederzijdse gebruiksrechten en onderhoudsverplichtingen met
betrekking tot deze waterlopen.
5.
De materialen en werktuigen die één Verdragsluitende Partij nodig
heeft voor werkzaamheden op het grondgebied van de andere Partij,
kunnen vrij van in- of uitvoerverboden of -beperkingen en vrij van
in- en uitvoerrechten en andere heffingen worden ingevoerd in het
gebied van de andere Partij en eventueel weer worden uitgevoerd naar
het gebied van de ene Partij.
6.
De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen zullen
elkaar steun verlenen bij de verwerving of pacht van grond of andere
noodzakelijke maatregelen op het gebied van de andere Partij.
Bijlage
B
Normalisering
van beken en daarmede verband houdende toekomstige wijzigingen van de
grens tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek
Duitsland
§
1
Kaarten
De
bijgevoegde kaarten maken deel uit van deze Bijlage
(De
kaarten behorende bij de §§
5 tot en met 47 van Bijlage A en de §§
2 tot en met 5 van Bijlage B, alsmede een overzichtskaart, zijn
afzonderlijk uitgegeven en nog niet in dit blog opgenomen)
(de
§§ 2 tot en met 4 zijn in dit blog als niet relevant voor de
Hanoversche grens niet opgenomen. Zie hiervoor Tractatenblad 1960,
68)
§
5
Rammelbeek
N
o r m a l i s e r i n g v a n d e b e e k :
Tussen
de grensstenen 41XIV en 48 wordt de Rammelbeek binnen zes jaar na de
inwerkingtreding van dit Verdrag door de Bondsrepubliek Duitsland en
het Koninkrijk der Nederlanden volgens een gezamenlijk plan
genormaliseerd, waardoor haar loop wordt gewijzigd zoals in de
bijgevoegde kaart is aangegeven.
T
o e k o m s t i g v e r l o o p v a n d e g r e n s :
Na
de uitvoering van de hierboven bedoelde normalisering zal de grens,
die vóór de drooglegging van de oude Rammelbeek in het midden van
deze waterloop liep en tegenwoordig door de grensstenen 41IV tot en
met 41XIV is aangegeven, van grenssteen 41IV af de zuidoostzijde van
het kanaal Almelo-Nordhorn volgen tot de instromingsopening van de
duiker, van hier het kanaal loodrecht kruisen tot de
uitstromingsopening van de duiker en van hier in het midden van de
huidige Rammelbeek lopen tot ter hoogte van grenssteen 41XIV. Van
hier zal de grens in het midden van de genormaliseerde Rammelbeek
lopen tot grenssteen 48.
B
i j z o n d e r e b e p a l i n g e n :
Na
de hierboven bedoelde grenswijziging zal het Koninkrijk der
Nederlanden de instandhouding toestaan van de weg aan de
zuidoostzijde van het kanaal Almelo-Nordhorn tussen grenssteen 41IV
en de instromingsopening van de duiker. De Duitse eigenaren van de
langs deze weg gelegen percelen zullen bevoegd zijn tot het gebruik
van deze weg overeenkomstig § 2 van Bijlage A bij dit Verdrag
alsmede tot het treffen van alle noodzakelijke maatregelen ten
behoeve van het kanaal Almelo-Nordhorn en van de bewerking van het
land.
Slotprotocol
bij het Grensverdrag
Bij
de ondertekening van het Verdrag tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland nopens het verloop van de
gemeenschappelijke landgrens, de grenswateren, het grondbezit in de
nabijheid van de grens, het grensoverschrijdende verkeer over land en
via de binnenwateren en andere met de grens verband houdende
vraagstukken zijn de gevolmachtigden van beide Partijen over de
volgende bepalingen tot overeenstemming gekomen en hebben de volgende
verklaringen afgelegd:
Artikel
1
1.
Teneinde met het oog op een structurele verbetering van de landbouw
een in alle opzichten bevredigende regeling van de agrarische
verhoudingen in het grensgebied te bewerkstelligen, verlenen de
Verdragsluitende Partijen binnen het kader der gegeven mogelijkheden
steun bij de instelling en de werkzaamheden van op plaatselijk en
regionaal niveau paritair samengestelde Nederlands-Duitse commissies.
2.
De commissies hebben tot taak, bepaalde, bij gelegenheid van haar
instelling aan te duiden, agrarische vraagstukken te onderzoeken en
de bevoegde instanties in beide staten aanbevelingen te doen.
Artikel
2
Waar
bij bebouwde kommen die door de grens worden doorsneden, zoals
bijvoorbeeld bij Dinxperlo-Suderwick, de plaatselijke omstandigheden
een gemeenschappelijke regeling vereisen van gemeentelijke
aangelegenheden zoals die betreffende de bebouwing en de openbare
orde, veiligheid en zedelijkheid, zullen de bevoegde Duitse en
Nederlandse autoriteiten overleg plegen, teneinde de door hen
voorgenomen voorschriften en maatregelen in het kader van hun
bevoegdheid zoveel mogelijk op elkaar af te stemmen.
Artikel
3
De
Regering van het Koninkrijk der Nederlanden bevestigt, dat alle
bestanddelen van het vermogen van de Duitse staat, van de „Länder"
en van openbare lichamen, welke in de in artikel 4 van het Verdrag
bedoelde gebieden na de tweede wereldoorlog zijn overgegaan in de
beschikkingsmacht van het Koninkrijk der Nederlanden, met inbegrip
van de in plaats daarvan getreden vermogensdelen, van de
inwerkingtreding van het Verdrag af toebehoren aan de Bondsrepubliek
Duitsland of aan de daarvoor in aanmerking komende publiekrechtelijke
rechtspersonen in de Bondsrepubliek Duitsland.
Artikel
4
De
Regering van het Koninkrijk der Nederlanden bevestigt, dat de
inwerkingtreding van het Verdrag niet tengevolge kan hebben, dat de
bepalingen van het Besluit Vijandelijk Vermogen worden toegepast ten
aanzien van de in artikel 37, lid 1, van de Nederlandse Wet van 26
september 1951 (Staatsblad 1951, 434) genoemde personen en hun
rechtsopvolgers.
Artikel
5
1.
Er bestaat overeenstemming over, dat de bepalingen van de artikelen
5, 6 en 7 van het Verdrag geen betrekking hebben op vermogen van
publiekrechtelijke lichamen, dat niet bestemd is voor de openbare
dienst.
2.
De bepalingen van artikel 7, lid 1, van het Verdrag hebben geen
betrekking op de verplichtingen die voortvloeien uit de door de
Drostambten Elten en Tudderen met garantie van het Koninkrijk der
Nederlanden aangegane leningen. Deze verplichtingen worden
overgenomen door het Koninkrijk der Nederlanden.
Artikel
6
Als
woonachtig of gevestigd in de in artikel 4 van het Verdrag bedoelde
gebieden in de zin van artikel 18 van het Verdrag wordt beschouwd een
persoon die daar volgens het recht van de verzoekende
Verdragsluitende Partij belastingplichtig is op grond van zijn
woonplaats, zijn verblijfplaats, de plaats waar de zakelijke leiding
wordt
gegeven
of een soortgelijk criterium.
Artikel
7
De
verplichting om inlichtingen te verstrekken volgens de artikelen 18
en 19 van het Verdrag heeft geen betrekking op feiten die de
belastingautoriteiten hebben vernomen van banken of daarmede
gelijkgestelde instellingen.
Artikel
8
De
bevoegde autoriteit in de zin van de artikelen 19 en 20 van het
Verdrag is in het Koninkrijk der Nederlanden de Directeur van 's
Rijks belastingen en in de Bondsrepubliek Duitsland de
„Oberfinanzdirektion".
Artikel
9
1.
De bevoegde Nederlandse autoriteiten verstrekken aan de bevoegde
Duitse autoriteiten alle inlichtingen en bescheiden, in origineel of
gewaarmerkt afschrift, die nodig zijn om de soort en hoeveelheid
goederen welke zich op het tijdstip van inwerkingtreding van het
Verdrag in de in artikel 4 van het Verdrag bedoelde gebieden bevinden
en voor welke het Koninkrijk der Nederlanden nog geen invoerrechten,
verbruiksbelastingen of soortgelijke belastingen heeft geheven of
voor welke het Koninkrijk der Nederlanden teruggaaf van bedoelde
belastingen heeft verleend, te kunnen bepalen alsmede de
belastingplichtigen te kunnen vaststellen, opdat overeenkomstige
belastingen kunnen worden geheven door de Bondsrepubliek Duitsland.
2.
De bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen plegen met
elkaar overleg over de vraag, welke inlichtingen en bescheiden
ambtshalve zullen worden verstrekt; voor het overige geschiedt de
verstrekking op verzoek.
Artikel
10
Alle
aangelegenheden waarop de bepalingen van hoofdstuk 4 van het Verdrag
betrekking hebben, moeten worden beoordeeld in de Bondsrepubliek
Duitsland overeenkomstig de waterstaatswetgeving van de Bond en van
de „Länder" '
en
in het Koninkrijk der Nederlanden overeenkomstig de
waterstaatswetgeving van het Rijk en de provincies, met inbegrip van
de reglementen voor de waterschappen.
Artikel
11
De
Regeringen van de Verdragsluitende Partijen zullen ernaar streven,
dat de in artikel 59, lid 2, van het Verdrag voorziene
overeenkomsten binnen een redelijke termijn worden gesloten.
Artikel
12
De
Rijn behoort op grond van artikel 56, lid 2, van het Verdrag niet tot
de grenswateren ten aanzien waarvan hoofdstuk 4 van het Verdrag
bepalingen bevat. De Regeringen van de Verdragsluitende Partijen
verklaren echter, dat zij zullen streven naar een spoedige
totstandkoming van een regeling tussen de Rijnoeverstaten betreffende
de bestrijding van de verontreiniging van de Rijn.
Artikel
13
(Bij
de hoofdstukken 1 en 5 van het Verdrag)
Voor
de exploitatie van het grondbezit dat gedeeltelijk aan de ene zijde,
gedeeltelijk aan de andere zijde van de in artikel 1 van het Verdrag
aangegeven grens is gelegen, gelden de in aanmerking komende
bepalingen van de in artikel 1 van het Verdrag genoemde
grensverdragen van Aken, Kleef en Meppen.
Artikel
14
Er
bestaat overeenstemming over, dat het aan de in aanmerking komende
personen vrijstaat om in gevallen die niet kunnen worden geregeld
overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 5 van het Verdrag, andere
landerijen te kopen in het gebied van de Nederlands – Duitse grens.
Artikel
15
De
bepalingen van dit Slotprotocol maken deel uit van het Grensverdrag.
GEDAAN
te 's-Gravenhage, 8 april 1960, in tweevoud, in de Nederlandse en de
Duitse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.
Voor
het Koninkrijk der Nederlanden:
(w.g.)
J. LUNS
(w.g.)
H. R. VAN HOUTEN
Voor
de Bondsrepubliek Duitsland:
(w.g.)
VON BRENTANO
(w.g.)
LAHR
D.
GOEDKEURING
E.
BEKRACHTIGING
G.
INWERKINGTREDING
Zie
Trb. 1960, 67.
J.
GEGEVENS
Van
het Grenstractaat tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het
Koninkrijk Pruisen, op 26 juni 1816 te Aken ondertekend, waarnaar
wordt verwezen in artikel 1 van het Verdrag en in artikel 13 van het
Slotprotocol, zijn tekst en vertaling opgenomen in Stb. 1850,
10 (blz. 2—57). Tot uitvoering, wijziging en aanvulling van de
bepalingen
van
dit tractaat die betrekking hebben op het verloop van de grens, zijn
de volgende overeenkomsten gesloten, die nog op 31 december 1937 van
kracht waren:
1.
Algemeen Proces-verbaal nopens de grenslijnen, tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en het Koninkrijk Pruisen, Emmerik, 23 september
1818. De tekst hiervan is opgenomen in E. G. Lagemans' „Recueil
des Traités", deel 12, blz. 197 e.v.
2.
Verdrag omtrent de grensscheiding tussen de beide Rijken op enige
punten langs de provincie Limburg en het district Aken, tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Pruisen, Aken, 11
december 1868. Tekst en vertaling hiervan zijn opgenomen in Stb.
1869, 112.
Van
het Grenstractaat tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het
Koninkrijk Pruisen, op 7 oktober 1816 te Kleef ondertekend, waarnaar
wordt verwezen in artikel 1 van het Verdrag en in artikel 13 van het
Slotprotocol, zijn tekst en vertaling opgenomen in Stb. 1850,
10 (blz. 68—115). Tot uitvoering, wijziging en aanvulling van , de
bepalingen van dit tractaat die betrekking hebben op het verloop van
de grens, zijn de volgende overeenkomsten gesloten, die nog op 31
december 1937 van kracht waren:
1.
Zie het hierboven sub 1 genoemde Proces-verbaal onder het tractaat
van Aken.
2.
Akte betreffende de afschaffing van het recht van klauwengang (ius
compascui), tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk
Pruisen, Munster, 30 oktober 1823. De tekst hiervan is opgenomen jn
E. G. Lagemans' „Recueil des Traités", deel 2, blz.
111 e.v.
3.
Nadere Overeenkomst houdende wijziging der bij die van 30 oktober
1823 vastgestelde gedeeltelijke grens langs Gelderland en tot
afschaffing van het recht van klauwengang, tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en het Koninkrijk Pruisen, 11 april 1827. De tekst
hiervan is niet gepubliceerd.
4.
Slotprotocol met bijlagen tot vaststelling van de grenslijn tussen
Netterden en Vrasselt, tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het
Koninkrijk Pruisen, Emmerik, 23 juni 1843. De tekst hiervan is
opgenomen in E. G. Lagemans' „Recueil des Traités", deel
3, blz. 100 e.v.
5.
Overeenkomst tot regeling der grensscheiding tussen de Nederlandse
gemeente Dinxperlo en de Pruisische gemeente Süderwick; tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Pruisen, Dinxperlo, 12
augustus 1872. De tekst hiervan is opgenomen in Stb. 1874, 29.
6.
Overeenkomst omtrent de grensscheiding tussen de beide Rijken onder
de gemeenten Winterswijk van Nederlandse en Barlo van Pruisische
zijde, tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk
Pruisen, Winterswijk, 22 augustus 1879. De tekst hiervan is opgenomen
in Stb. 1880, 232.
7.
Overeenkomst betreffende een grensregeling tussen Eibergen en
Ammeloe, tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk
Pruisen, Eibergen, 12 mei 1880. De tekst hiervan is niet
gepubliceerd.
8.
Overeenkomst betreffende een grenscorrectie tussen Eibergen en
Ammeloe, tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk
Pruisen, Bentheim, 16 augustus 1883. De tekst hiervan is niet
gepubliceerd.
Van
het Grenstractaat tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het
Koninkrijk Hannover, op 2 juli 1824 te Meppen ondertekend, waarnaar
wordt verwezen in artikel 1 van het Verdrag en in artikel 13 van het
Slotprotocol, is de tekst opgenomen in Stb. 1846, 54. Tot
uitvoering, wijziging en aanvulling van de bepalingen van dit
traktaat die betrekking hebben op het verloop van de grens, zijn de
volgende overeenkomsten gesloten, die nog op 31 december 1937 van
kracht waren:
1.
Grensregeling, tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het
Koninkrijk Hannover, 12 september 1825. De tekst hiervan is niet
gepubliceerd.
2.
Verklaringen uitgewisseld tussen de Nederlandse en de Hannoveraanse
Regering betreffende de vaststelling van de grenslijn in de Dollard,
's-Gravenhage/Hannover, 14/19 maart 1863. De tekst hiervan is
opgenomen in E. G. Lagemans' „Recueil des Traités", deel
5, blz. 170 e.v.
3.
Overeenkomst terzake van de vaststelling van de rijksgrens aan en in
het tussen de grensstenen no. 202 en 202a begrepen deel der
Buiten Aa, hetwelk ten gevolge van de op Nederlands gebied gebouwde
Nieuwe Statenzijl verlaten en aangevuld is, tussen het Koninkrijk der
Nederlanden en het Koninkrijk Pruisen, Aurich/Groningen, 1/31
augustus 1882; met Additionele Verklaring, Aurich/ Groningen, 27
april/29 mei 1883. De tekst hiervan is opgenomen in E. G.
Lagemans' „Recueil des Traités", deel 12, blz. 339 e.v.
Van
het Statuut van het Internationale Gerechtshof, naar welkHof wordt
verwezen in artikel 70, leden 5 en 7, zijn tekst en vertaling
opgenomen in Stb. F 321; zie ook, laatstelijk," Trb.
1959, 38
Van
het op 18 oktober 1907 te 's-Gravenhage gesloten Verdrag voor de
vreedzame beslechting van internationale geschillen, waar naar wordt
verwezen in artikel 72, lid 2, zijn tekst en vertaling opgenomen in
Stb. 1910,73 (blz. 9—66).
Van
de op 30 mei 1958 te 's-Gravenhage gesloten Overeenkomst tussen het
Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland nopens de
samenvoeging van de grenscontrole en de instelling van
gemeenschappelijke spoorwegstations of van grensaflosstations aan de
Nederlands-Duitse grens, waarnaar wordt verwezen inBijlage A, § 19,
is de tekst opgenomen in Trb. 1958, 81.
Van
de op 3 juni 1960 te Bonn gesloten Overeenkomst tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake het kleine
grensverkeer, bedoeld in Bijlage A, § 29, zal de tekst in het
Tractatenblad worden gepubliceerd.
Ter
gelegenheid van de ondertekening van het onderhavige Verdrag zijn
tussen de Nederlandse Regering en de Duitse Bondsregering de volgende
brieven gewisseld:
Nr.-I
DER
BUNDESMINISTER DES AUSWÄRTIGEN
Den
Haag, den 8. April 1960
Herr
Minister!
Unter
Bezugnahme auf den heute unterzeichneten Grenzvertrag beehre ich
mich, Ihnen folgendes mitzuteilen:
Die
Regierung der Bundesrepublik Deutschland und öffentliche
Körperschaften in der Bundesrepublik werden an das Königreich der
Niederlande nicht mit dem Verlangen nach Regelung solcher Ansprüche
herantreten, die sich aus der Ausübung von Hoheitsrechten ergeben
könnten, welche dem Königreich nach dem Zweiten Weltkrieg
hinsichtlich der in Artikel 4 des Grenzvertrags bezeichneten Gebiete
übertragen worden waren.
Genehmigen
Sie, Herr Minister, die Versicherung meiner ausgezeichnetsten
Hochachtung.
(gez.)
VON BRENTANO
An
Seine Exzellenz
den
Minister für Auswärtige Angelegenheiten des Königreichs der
Niederlande
Herrn
J. M. A. H. Luns
Den
Haag
Nr.
II
MINISTERIE
VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Directie
Verdragen
's-Gravenhage,
8 april 1960
Mijnheer
de Minister,
Ik
heb de eer U de ontvangst te bevestigen van Uw brief van heden,
waarvan de tekst in Nederlandse vertaling als volgt luidt: ,,Onder
verwijzing naar het heden ondertekende Grensverdrag heb ik de eer, U
het volgende mede te delen:
De
Regering van de Bondsrepubliek Duitsland en publiekrechtelijke
rechtspersonen in de Bondsrepubliek zullen zich niet tot het
Koninkrijk der Nederlanden wenden met het verzoek tot regeling van
aanspraken die eventueel zouden kunnen voortvloeien uit de
uitoefening van overheidsbevoegdheden die na de tweede wereldoorlog
met betrekking tot de in artikel 4 van het Grensverdrag bedoelde
gebieden aan het Koninkrijk waren overgedragen."
Met
de inhoud van Uw schrijven ga ik akkoord.
Gelief,
Mijnheer de Minister, de verzekering van mijn zeer bijzondere
hoogachting wel te willen aanvaarden.
(w.g.)
J. LUNS
Aan
Zijne Excellentie
Dr.
H. von Brentano,
Bondsminister
van Buitenlandse Zaken
van
de Bondsrepubliek Duitsland
Nr.
III
MINISTERIE
VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Directie
Verdragen
's-Gravenhage,
8 april 1960
Mijnheer
de Minister,
Onder
verwijzing naar artikel 7, lid 1, van het heden ondertekende
Grensverdrag heb ik de eer, U het volgende mede te delen:
De
Nederlandse en de Duitse delegatie hebben gemeenschappelijk
vastgesteld, dat het in het gebied van Elten aanwezige
spoorwegvermogen, met inbegrip van de daarbijbehorende roerende
inventaris alsmede eventuele opbrengsten van verkochte of onteigende
delen van het bedrijfsvermogen, behoort tot het openbare vermogen in
de zin van artikel 7, lid 1, van het Grensverdrag. Ter uitvoering van
dit Verdrag zal de Nederlandse Regering ervoor zorgen, dat het
spoorwegvermogen in dit gebied aan de „Deutsche Bundesbahn"
wordt overgedragen. Op dit spoorwegvermogen rusten geen andere lasten
en verplichtingen dan die welke op 23 april 1949 bestonden.
Gelief,
Mijnheer de Minister, de verzekering van mijn zeer bijzondere
hoogachting wel te willen aanvaarden.
(w.g.)
J. LUNS
Aan
Zijne Excellentie
Dr.
H. von Brentano,
Bondsminister
van Buitenlandse Zaken
van
de Bondsrepubliek Duitsland
Nr.
IV
DER
BUNDESMINISTER DES AUSWÄRTIGEN
Den
Haag, den 8. April 1960
Herr
Minister!
Ich
beehre mich, Ihnen den Eingang Ihres heutigen Schreibens zu
bestätigen, dessen Text in deutscher Übersetzung wie folgt lautet:
„Unter Bezugnahme auf Artikel 7 Abs. 1 des heute unterzeichneten
Grenzvertrags beehre ich mich, Ihnen folgendes mitzuteilen: .
Die
niederländische und die deutsche Delegation haben gemeinsam
klargestellt, dass das im Gebiet Elten gelegene Eisenbahnvermögen
einschliesslich des dazugehörigen beweglichen Inventars sowie
etwaiger Erlöse für verkaufte oder enteignete Teile des
Betriebsvermögens zum öffentlichen Vermögen im Sinne des Artikels
7 Abs. 1 des Grenzvertrags gehört. In Ausführung dieses Vertrags
wird die niederländische Regierung dafür sorgen, dass das
Eisenbahnvermögen in diesem Gebiet an die Deutsche Bundesbahn
übergeben wird. Auf diesem Eisenbahnvermögen ruhen keine anderen
Lasten und Verpflichtungen, als solche, die am 23. April 1949
bestanden haben."
Ich
habe vom Inhalt Ihres Schreibens Kenntnis genommen.
Genehmigen
Sie, Herr Minister, die Versicherung meiner ausgezeichnetsten
Hochachtung.
(gez.)
VON BRENTANO
An
Seine Exzellenz
den
Minister für Auswärtige Angelegenheiten
des
Königreichs der Niederlande
Herrn
J.M. A.H.Luns
Den
Haag
Nr.
V
DER
BUNDESMINISTER DES AUSWÄRTIGEN
Den
Haag, den 8. April 1960
Herr
Minister!
Ich
beehre mich, Ihnen unter Bezugnahme auf Artikel 45 des heute
unterzeichneten Grenzvertrags zu bestätigen, dass nach
Fertigstellung der in Artikel 49 Abs. 1 des Grenzvertrags
bezeichneten Bauwerke die Verweigerung des Durchgangsverkehrs sich in
der Praxis ausschliesslich auf die Fälle begründeten Verdachts
beschränken wird. Vor allem wird die flüssige Abwicklung des
Durchgangsverkehrs nicht in der Weise behindert werden, dass die vom
deutschen
Grenzaufsichtsdienst
auf der Durchgangsstrasse durchzuführende Grenzüberwachung einer
Grenzabfertigung gleich käme.
Genehmigen
Sie, Herr Minister, die Versicherung meiner ausgezeichnetsten
Hochachtung.
(gez.)
VON BRENTANO
An
Seine Exzellenz
den
Minister für Auswärtige Angelegenheiten
des
Königreichs der Niederlande
Herrn
J. M. A. H. Luns
Den
Haag
Nr.
VI
MINISTERIE
VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Directie
Verdragen
's-Gravenhage,
8 april 1960
Mijnheer
de Minister,
Ik
heb de eer U de ontvangst te bevestigen van Uw brief van heden,
waarvan de tekst in Nederlandse vertaling als volgt luidt:
„Ik
heb de eer U onder verwijzing naar artikel 45* van het heden
ondertekende Grensverdrag te bevestigen, dat na de uitvoering van de
in artikel 49, lid 1, van het Grensverdrag genoemde kunstwerken de
weigering van de doortocht zich in de praktijk uitsluitend zal
beperken tot gevallen waarin gegronde verdenking van misbruik
bestaat. Met name zal de vlotte afwikkeling van het doorgaande
verkeer niet op zodanige wijze worden gehinderd, dat de grensbewaking
en het douanetoezicht die door de Duitse ambtenaren worden
uitgeoefend op de voor het doorgaande verkeer bestemde weg, neerkomen
op een douanebehandeling en personencontrole bij het overschrijden
van de grens."
Met
de inhoud van Uw schrijven ga ik akkoord.
Gelief,
Mijnheer de Minister, de verzekering van mijn zeer bijzondere
hoogachting wel te willen aanvaarden.
(w.g.)
J. LUNS
Aan
Zijne Excellentie
Dr.
H. von Brentano,
Bondsminister
van Buitenlandse Zaken
van
de Bondsrepubliek Duitsland
Nr.
VII
MINISTERIE
VAN BUITENLANDSE ZAKEN
Directie
Verdragen
's-Gravenhage,
8 april 1960
Mijnheer
de Minister,
Onder
verwijzing naar artikel 80 van het heden ondertekende Grensverdrag
heb ik de eer, U het volgende mede te delen:
1.
De provincie Groningen heeft de Regering van het Koninkrijk der
Nederlanden medegedeeld, dat zij bereid is, onder de in de artikelen
77 tot en met 79 en in lid 5 van artikel 81 van het Grensverdrag
vervatte voorwaarden, de eigendom van percelen waarvan de
bijzonderheden betreffende ligging, grootte en prijs zijn vastgelegd
met een totale oppervlakte van 200,00.00 ha met alle daaraan
verbonden rechten en lasten over te dragen aan de overeenkomstig
artikel 77 van het Grensverdrag door de „Deutsche Bauernsiedlung
GmbH" te Düsseldorf aan te wijzen personen, indien de „Deutsche
Bauernsiedlung
GmbH" de provincie Groningen binnen zes maanden na de
inwerkingtreding van het Grensverdrag een koopprijs van 556.600
gulden betaalt.
2.
De gemeente Bergen heeft de Regering van het Koninkrijk der
Nederlanden medegedeeld, dat zij bereid is, onder de in de artikelen
77 tot en met 79 en in lid 5 van artikel 81 van het Grensverdrag
vervatte voorwaarden, de eigendom van percelen die wat hun ligging
betreft zijn vastgelegd met een totale oppervlakte van 111,50.00 ha
met alle daaraan verbonden rechten en lasten over te dragen aan de
overeenkomstig artikel 77 van het Grensverdrag door de „Deutsche
Bauernsiedlung GmbH" te Düsseldorf aan te wijzen personen,
indien de „Deutsche Bauernsiedlung GmbH" de gemeente Bergen
binnen zes maanden na de inwerkingtreding van het Grensverdrag een
koopprijs van 333.746,58 gülden betaalt.
Gelief,
Mijnheer de Minister, de verzekering van mijn zeer bijzondere
hoogachting wel te willen aanvaarden.
(w.g.)
J. LUNS
Aan
Zijne Excellentie
Dr.
H. von Brentano,
Bondsminister
van Buitenlandse Zaken
van
de Bondsrepubliek Duitsland
Nr.
VIII
DER
BUNDESMINISTER DES AUSWÄRTIGEN
Den
Haag, den 8. April 1960
Herr
Minister!
Ich
beehre mich, Ihnen den Eingang Ihres heutigen Schreitjens zu
bestätigen, dessen Text in deutscher Übersetzung wie folgt lautet:
„Unter
Bezugnahme auf Artikel 80 des heute unterzeichneten Grenzvertrags
beehre ich mich, Ihnen folgendes mitzuteilen: |
1.
Die „provincie Groningen" hat der Regierung des Königreichs
der Niederlande mitgeteilt, dass sie bereit sei, unter den in Artikel
77 bis 79 und in Artikel 81 Abs. 5 des Grenzvertrags bezeichneten
Bedingungen das Eigentum an hinsichtlich Lage, Grössp und Preis im
einzelnen festgelegten Grundstücken in einem Umfang von insgesamt
200,00.00 Hektar nebst allen damit verbundenen Rechten und
Belastungen den gemäss Artikel 77 des Grenzvertrags von der
„Deutsche Bauernsiedlung GmbH" in Düsseldorf zu [benennenden
Personen zu übertragen, falls die „Deutsche Bauernsjedlung GmbH"
der „provincie Groningen" innerhalb von sechs Monaten nach
Inkrafttreten des Grenzvertrags einen Kaufpreis von 556.600,— hfl
zahlt.
2.
Die „gemeente Bergen" hat der Regierung des Königreichs der
Niederlande mitgeteilt, dass sie bereit sei, unter den in Artikel 77
bis 79 und in Artikel 81 Abs. 5 des Grenzvertrags bezeichneten
Bedingungen das Eigentum an hinsichtlich ihrer Lage festgelegten
Grundstücken in einem Umfang von insgesamt 111,50.00 Hektar nebst
allen damit verbundenen Rechten und Belastungen den [gemäss Artikel
77 des Grenzvertrags von der „Deutsche Bauernsiedlung GmbH" in
Düsseldorf zu benennenden Personen zu übertragein, falls die
„Deutsche Bauernsiedlung GmbH" der „gemeente Bergen"
innerhalb von sechs Monaten nach Inkrafttreten des Grenzvertrags
einen Kaufpreis von 333.746,58 hfl zahlt."
Ich
habe von seinem Inhalt mit Befriedigung Kenntnis genommen.
Genehmigen
Sie, Herr Minister, die Versicherung meiner ausgezeichnetsten
Hochachtung.
(gez.)
VON BRENTANO
An
Seine Exzellenz
den
Minister für Auswärtige Angelegenheiten
des
Königreichs der Niederlande
Herrn
J.M. A. H. Luns
Den
Haag
Uitgegeven
de achttiende juli 1960.
De
Minister van Buitenlandse Zaken,
J.
LUNS.
Abonneren op:
Posts (Atom)