zaterdag 16 mei 2015

Verklaring van 1846

VERKLARING.

Naardien het wenschelijk voorgekomen is, in het belang der grensbewoners, dat nog eenige nadere wijzigingen gebragt worden in de bepalingen van art. 5 van het grenstractaat, den 2den Julij 1824, tusschen de Koningrijken van Nederland en Hanover gesloten, als ook in de nadere schikking deswege in 1836 getroffen, zoo zijn de wederzijdsche Regeringen overeengekomen het volgende te verklaren:
  • 1° Het in art. 5 van het voorschreven grenstractaat vervat verbod, om in de toekomst nader bij de grenslijn, dan op een afstand van 376 Nederlandsche ellen en 7 palmen of 100 Rijnlandsche roeden, particuliere gebouwen op te rigten, wordt in het algemeen in stand gehouden, en vindt meer bepaald dààr deszelfs geheele strenge toepassing, waar zich op een afstand van 100 Rijnlandsche roeden van de grenzen nog geene neêrzettintingen bevonden;
  • 2° Hetzelfde geldt ten aanzien van de oprigting tegen het verbod, van nieuwe woonhuizen (huizen met eenen haard), ook dààr, waar bereids neêrzettingen aangetroffen worden;
  • 3° De gebouwen door brand of op eenige andere wijze vernield, mogen op de oude plaats weder hersteld worden;
  • 4° Den eigenaren blijft het daarbij vergund de bouwplaats te verleggen, mits dat het nieuwe gebouw opgerigt worde op een afstand verder van de grenzen verwijderd dan het oude gebouw was;
  • 5° Het wederoprigten of verplaatsen van het gebouw geschiedt eerst na voorafgaande aangifte bij de bevoegde autoriteiten, en nadat derzelver toestemming is verkregen, welke toestemming overal niet zal geweigerd worden, waar het herstellen van gebouwen op de oude plaats geldt, en voor het verplaatsen van het gebouw, niet zonder bijzondere gronden zal ontzegd worden;
  • 6° Indien, bij uitzondering van het boven bepaalde onder n°. 1 — 2, nieuwe woonhuizen in nog andere gevallen, dan die vermeld onder no. 3, op Koninklijk Hanoversch of Koninklijk Nederlandsch grondgebied nader bij de grenslijn, dan op eenen afstand van 100 roeden zullen opgerigt worden, zoo is eene uitdrukkelijke vergunning beider Regeringen noodig, over het verleenen van dewelke de wederzijdsche provinciale autoriteiten met elkander in overleg zullen treden, en welke, indien het toestaan van eene uitzondering wederzijds aannemelijk bevonden wordt, aan den persoon die het gebouw wenscht op te rigten wordt medegedeeld door de provinciale autoriteiten van den Staat, waarin de bouwplaats gelegen is;
  • 7° Het blijft den eigenaren vergund hunne woonhuizen of gebouwen voor derzelver bedrijf en nevengebouwen te vergrooten aan de van de grenzen afgelegene zijde, edoch zonder het aanleggen van eenen nieuwen haard;
  • 8° Aan de zoodanige kolonisten die binnen de 100 roeden van de grenzen geene landerijen bezitten, wordt de oprigting vergund van nieuwe gebouwen zonder haard. De wederzijdsche gouvernementen leggen hunnen onderdanen de verpligting op, sub poenâ van correctionele straf (ordenungstrafe), om te voren hunne hierover gestelde autoriteiten kennis te doen dragen van alle uitbreiding of oprigting van nieuwe gebouwen, als vermeld zijn onder no. 7 en 8: de autoriteiten zullen moeten zorg dragen dat de vermelde gebouwen niet in strijd zijn met de bepalingen des tractaats;
  • 9° Om de bij uitzondering te verleenen toestemming te verkrijgen tot het aanleggen van een' nieuwen haard, in de gevallen vermeld sub n°. 7 en 8 , zal moeten gehandeld worden als is bepaald bij n°. 6;
  • 10° De tegenwoordig reeds bestaande gebouwen op het wederzijdsch staatsgebied, binnen eenen afstand van 100 roeden van de grenzen, met inbegrip der zulke die tegen de letter van art. 5 van het grenstractaat opgerigt zijn, als ook die gebouwen, waarvan de eindelijke opbouw op Hanoversch grondgebied, op grond van het verbod in het grenstractaat vervat, tot nu toe gestuit of in twijfel getrokken is, mogen behouden of ten einde gebragt worden.
    Van de hierna op het grondgebied beider Staten nog op te rigten gebouwen, zal wederzijds eene naauwkeurige opgave medegedeeld worden.

Deze verklaring zal in het oorspronkelijke uitgewisseld en bij het grenstractaat worden opgelegd.
's Gravenhage, den 9den October 1846.
De Minister van Buitenlandsche Zaken van Z. M. den Koning der Nederlanden,
(L. S.) DE LA SARRAZ.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten